ECLI:NL:RBDHA:2016:250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 24010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning kennismigrant wegens frauduleus handelen en niet voldoen aan salariscriterium

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse kennismigrant en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning van de eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet aan het salariscriterium voldeed. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was, omdat de eiser zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen door lagere loonbetalingen niet te melden. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast bij de staatssecretaris lag, maar dat er voldoende bewijs was geleverd dat de eiser niet aan de inkomensnorm voldeed. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de intrekking met terugwerkende kracht mogelijk was, ondanks het feit dat dit gebeurde na afloop van het jaar legale arbeid, omdat de eiser zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor legale arbeid en verblijf. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gebeurd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/24010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te Den Haag, eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ met terugwerkende kracht ingetrokken per 17 mei 2010.
Bij besluit van 7 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en bezit de Turkse nationaliteit. Op 4 juni 2010 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ verleend met een geldigheidsduur van 17 mei 2010 tot 17 mei 2015.
2. Uit het proces-verbaal van 25 september 2012 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat er onderzoek heeft plaatsgevonden naar de tewerkstelling van kennismigranten bij de [X] BV en [Y] BV. Uit dit onderzoek is gebleken dat over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 april 2012 voor € 280.253 geen onderbouwing werd gevonden dat dit bedrag aan de kennismigranten als salaris is uitbetaald. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder de kennismigranten waarop het onderzoek betrekking had de gelegenheid geboden om aan te tonen dat zij wel voldeden aan het salariscriterium. Eiser valt onder deze groep kennismigranten en heeft in de ogen van verweerder onvoldoende aan kunnen tonen dat hij aan het salariscriterium heeft voldaan.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken op grond van artikel 19, in samenhang bezien met artikel 18, eerste lid aanhef en onder c en f, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan het geldende salariscriterium heeft voldaan, alsook dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden. Nu de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken, heeft eiser geen legale arbeid verricht en kan hij geen rechten ontlenen aan Associatiebesluit 1/80, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich met dit standpunt niet verenigen en voert daartoe aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid, in strijd is met Associatiebesluit 1/80 (Besluit 1/80), en dat de gedragingen van de werkgever niet aan hem mogen worden tegengeworpen. Tot slot voert eiser aan dat de intrekking in strijd is met het discriminatieverbod.
5. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt voorop dat een intrekking van een verblijfsvergunning een bezwarende beschikking is en dat de bewijslast in beginsel bij verweerder ligt. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat met de bevindingen van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het proces verbaal van 25 september 2012 een begin van bewijs is geleverd dat niet aan de inkomensnorm – die samenhangt met de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning als kennismigrant – wordt voldaan en dat van eiser mocht worden verlangd dat hij alsnog zou aantonen dat hij aan het salariscriterium voldeed.
8. Tussen partijen is in geschil of eiser heeft voldaan aan het salariscriterium en zo niet, of gelet op Besluit 1/80 en de naar aanleiding daarvan gevormde jurisprudentie intrekking met terugwerkende kracht van eisers verblijfsvergunning mogelijk is.
Verweerder neemt hierbij meer specifiek het standpunt in dat eiser, gelet op het salaris dat in de arbeidsovereenkomst is vermeld en gelet op het bruto salaris zoals dat uit de salarisstroken blijkt, weliswaar op papier aan het salariscriterium heeft voldaan, maar dat uit de door eiser overgelegde gegevens blijkt dat dit salaris niet daadwerkelijk aan eiser is uitbetaald en dat eiser in werkelijkheid een lager salaris heeft ontvangen, waardoor niet aan het salariscriterium is voldaan.
9. Eiser voert aan dat de intrekking van de verblijfsvergunningen in strijd is met artikel 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
9.1
In artikel 6 van het Besluit 1/80 is – samengevat – bepaald dat de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lidstaat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lidstaat recht heeft op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever (…);
- na drie jaar legale arbeid (…) in die Lidstaat het recht heeft om in hetzelfde beroep bij een werkgever naar zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod (...);
- na vier jaar legale arbeid in een Lidstaat vrije toegang heeft tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
9.2
In het arrest Baris Unal (C-187/10) van 29 september 2011 heeft het Hof van Justitie (het Hof) het volgende overwogen:
‘Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteiten de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van zijn vergunning, wanneer de genoemde werknemer zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen en deze intrekking plaatsvindt na afloop van het tijdvak van een jaar legale arbeid als voorzien in genoemd artikel 6, lid 1, eerste streepje.’
9.3
Niet in geschil is dat de intrekking met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden na afloop van het tijdvak van een jaar, genoemd in artikel 6 eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80. Gelet op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd, is in geschil of eiser zich schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen als bedoeld in voormeld arrest.
9.4
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2845) overweegt de rechtbank dat het voor de vaststelling van frauduleus handelen niet vereist is dat dit handelen tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de voornoemde uitspraak van de Afdeling een verkeerde uitleg is van de arresten Kol (C-285/95) en Gülbahce (C-268/11) van het Hof. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de handelingen van eiser als frauduleus gekwalificeerd moeten worden.
9.4.1
Uit de door eiser overgelegde loonstroken over de periode van juni 2010 tot en met januari 2013 blijkt dat er diverse bedragen op het salaris zijn ingehouden, onder vermelding van “restant loon” en “div. inhoudingen”. Er zijn in minstens 25 maanden inhoudingen geweest voor in totaal een bedrag van € 24.076. Dit is door eiser niet betwist. Eiser heeft echter bij de hoorzitting aangevoerd dat hij de ingehouden bedragen contant heeft ontvangen. Hij heeft gesteld dat de werkgever enige malen wegens gebrek aan middelen niet in staat was het salaris tijdig per bank te voldoen, maar dat het ingehouden salaris later alsnog contant is uitbetaald. Eiser heeft van de contante betalingen geen kwitanties kunnen overleggen. Ook maakt zijn verklaring niet duidelijk waarom deze inhoudingen, die volgens de verklaring van eiser te wijten waren aan betalingsonmacht van de werkgever, op de loonstroken zijn aangeduid als restant loon of diverse inhoudingen. Eiser heeft voorts diverse bankafschriften overgelegd, maar de salarisbetalingen van diverse maanden ontbreken hierin. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften een uitbetaling van zeer wisselende bedragen die niet overeenkomen met het netto salaris op de loonstroken.
Ook de jaaropgaven zijn geen objectieve bevestiging dat eiser het salaris daadwerkelijk heeft ontvangen, nu dit de situatie op papier betreft en het hier nu juist gaat om de vraag of eiser dit salaris in de praktijk daadwerkelijk heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet afdoende aangetoond dat hij het genoemde bedrag aan inhoudingen contant heeft ontvangen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Het salariscriterium is immers een dwingende voorwaarde voor het verkrijgen van de verblijfsvergunning als kennismigrant, zodat verwacht mag worden van eiser dat hij zijn administratie op orde heeft en houdt.
9.4.2
Eiser betoogt dat hij geen invloed heeft gehad op de gedragingen van zijn werkgever en hem in dat kader geen verwijten kunnen worden gemaakt. De rechtbank overweegt dat van eiser inderdaad niet kan worden verwacht dat hij toezicht houdt op het handelen van zijn werkgever. Wel kan worden verwacht dat eiser het overzicht behoudt of hij zowel wat betreft het salariscriterium als zijn arbeidscontract voldoende salaris ontvangt en indien dit niet zo is, dit meldt bij verweerder. Het salariscriterium is immers een voorwaarde voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘kennismigrant’.
9.4.3
Ten aanzien van het argument dat de werkgever de 30%-regeling voor ingekomen werknemers kennelijk onjuist heeft geïnterpreteerd of toegepast en dat dit niet aan eisers kan worden tegengeworpen overweegt de rechtbank dat deze regeling er op ziet dat de werkgever 30% van het loon belastingvrij mag verstrekken, indien de werkgever hier toestemming voor heeft van de Belastingdienst. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat niet aan eisers is tegengeworpen dat de werkgever in dit opzicht niet aan zijn verplichtingen in het kader van de belastingafdracht heeft voldaan.
9.4.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser had kunnen en moeten opmerken dat hem een lager salaris werd uitbetaald dan ingevolge de arbeidsovereenkomst was overeengekomen en dat hij dit aan verweerder had dienen te melden, nu dit gevolgen had voor het voldoen aan het salariscriterium. Nu eiser dit heeft nagelaten heeft eiser meegewerkt aan het ontstaan en in stand laten van een situatie waarin niet aan het salariscriterium werd voldaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de handelingen van eiser als frauduleus aan heeft mogen merken. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze handelingen niet aan eiser zijn toe te rekenen.
9.4.5
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen, staat blijkens het bovengenoemde Unal-arrest artikel 6 van Besluit 1/80 niet in de weg aan de intrekking met terugwerkende kracht van eisers verblijfsvergunning.
9.5
Ten aanzien van eisers beroep op de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 overweegt de rechtbank als volgt. Voordat kan worden toegekomen aan het argument van eisers dat de intrekking met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning een nieuwe beperking is, dient te worden beoordeeld of eiser ten tijde van het bestreden besluit onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 viel. Ingevolge artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4278) is voor de toepasselijkheid van artikel 13 van Besluit 1/80 weliswaar vereist dat de vreemdeling werknemer of gezinslid van een werknemer in de zin van besluit nr. 1/80 is, maar is niet vereist dat de Turkse staatsburger voldoet aan de eisen van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat artikel 13 vereist dat zowel de arbeid als het verblijf van de werknemer legaal zijn. In de onderhavige zaak is achteraf gebleken dat eiser nooit aan het salariscriterium heeft voldaan. Achteraf moet dus worden vastgesteld dat geen sprake is geweest van legale arbeid en legaal verblijf. Aangezien eiser hiervan nooit melding heeft gedaan heeft verweerder dit pas achteraf kunnen vaststellen. Nu geen sprake is geweest van legaal verblijf en legale arbeid valt eiser niet onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 valt. Het intrekken van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is derhalve in deze situatie niet in strijd met de genoemde standstill-bepaling.
De vergelijking met de door eisers aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam, Utrecht en Haarlem (ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6229, ECLI:NL:RBDHA:2014:16229 en ECLI:NL:RBDHA:2015:7858), waarin is geoordeeld dat de intrekking met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80, gaat niet op. In de uitspraak van 26 mei 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011) betrof het de intrekking met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning van een werknemer met de Turkse nationaliteit. In dat geval had de rechtbank echter – anders dan in de onderhavige zaak- vastgesteld dat sprake was van legale arbeid. De rechtbank kwam op grond daarvan tot het oordeel dat de Turkse werknemer onder de materiële werkingssfeer van artikel 13 van Besluit 1/80 viel. De overige twee uitspraken zien op de intrekking met terugwerkende kracht van verblijfsvergunningen, verleend ten behoeve van verblijf bij echtgenoot of partner, waarbij deze echtgenoot/partner een Turkse werknemer was. In deze zaken was niet in geschil dat sprake was van legale arbeid en legaal verblijf van deze Turkse werknemer en dat deze dus onder de reikwijdte van het Besluit 1/80 viel. De onderhavige zaak verschilt hier van, nu vanwege het frauduleuze handelen het Besluit 1/80 nooit van toepassing is geweest op eisers en zij dus buiten de reikwijdte van artikel 13 van besluit 1/80 vallen.
9.6
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken.
10. In de enkele – niet onderbouwde – stelling ter zitting dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland een sociaal netwerk heeft opgebouwd ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat er sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Aan een belangenafweging in dat kader komt de rechtbank derhalve niet toe.
11. Eiser heeft tot slot betoogd dat door de werkgever gepleegde fraude op grond van het Unierecht niet mag worden afgewenteld op de werknemer. Nu de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken levert dit strijd op met het discriminatieverbod, omdat eiser gelijk moet worden gesteld met Unie-burgers. Zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, wordt het plegen van fraude door de werkgever niet aan eiser tegengeworpen, nu de handelingen van eiser zelf als frauduleus zijn aan te merken. Van strijd met het discriminatieverbod is derhalve geen sprake.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.
chter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.