ECLI:NL:RBDHA:2016:250
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning kennismigrant wegens frauduleus handelen en niet voldoen aan salariscriterium
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse kennismigrant en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning van de eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet aan het salariscriterium voldeed. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was, omdat de eiser zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen door lagere loonbetalingen niet te melden. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast bij de staatssecretaris lag, maar dat er voldoende bewijs was geleverd dat de eiser niet aan de inkomensnorm voldeed. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de intrekking met terugwerkende kracht mogelijk was, ondanks het feit dat dit gebeurde na afloop van het jaar legale arbeid, omdat de eiser zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor legale arbeid en verblijf. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gebeurd en verklaarde het beroep ongegrond.