ECLI:NL:RBDHA:2016:2396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
C/09/505616 / KG RK 16-304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een jeugdzorgzaak met betrekking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechters in een jeugdzorgzaak. De verzoekster, de moeder van twee minderjarige kinderen, heeft de gehele meervoudige kamer gewraakt, nadat zij op 16 februari 2016 een verzoek tot wraking had ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige kamer. De moeder was van mening dat de rechters partijdig waren, omdat de voorzitter de gecertificeerde instelling had geholpen bij het bereiken van hun doel, namelijk de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek ontvankelijk was, maar heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechters hebben aangegeven dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking van de gehele kamer, omdat zij aanvankelijk alleen de voorzitter had gewraakt. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van (de schijn van) partijdigheid, aangezien de gang van zaken tijdens de zitting niet onbegrijpelijk was en de rechters zich aan de procedure hadden gehouden. De beslissing om het proces in de hoofdzaak voort te zetten werd ook bevestigd.

De wrakingskamer heeft de verzoekster en de belanghebbenden in de zaak, waaronder de gecertificeerde instelling en de vader, in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/10
zaak-/rekestnummer: C/09/505616 / KG RK 16-304
zaaksgegevens hoofdzaak: C/09/503437 / JE RK 16-60, C/09/503433 / JE RK 16-58 en C/09/503436 / JE RK 16-59
datum beschikking: 29 februari 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],de moeder (hierna: [de moeder])
,
wonende te [plaats],
verzoekster;
strekkende tot wraking van:
mr. C.L. Strop,
mr. H.M.D. de Jong,
mr. M.F. Baaij,
kinderrechters in de rechtbank Den Haag (hierna: de rechters).
Belanghebbenden:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Den Haag (hierna: de gecertificeerde instelling)
[de vader],de vader (hierna: [de vader]).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
In de hoofdzaak heeft de gecertificeerde instelling verzoekschriften ingediend strekkende tot onder meer verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve van de twee minderjarige kinderen van [de moeder] en [de vader].
1.2.
Op 16 februari 2016 heeft in de hoofdzaak de behandeling van het verzoek plaatsgevonden ten overstaan van de rechters. Ter zitting heeft [de moeder] het verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer gedaan. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
1.3.
Bij ongedateerde brief, binnengekomen op de griffie op 18 februari 2016, heeft verzoekster het wrakingsverzoek toegelicht. Hierbij heeft zij aangegeven de gehele meervoudige kamer te wraken.
1.4.
De rechters hebben ieder afzonderlijk op 18 februari 2016 schriftelijk een reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.5.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting, het proces-verbaal wraking, de schriftelijke toelichting van [de moeder] op het wrakingsverzoek, de reactie van de rechters, twee aanvullende e-mailberichten van [de moeder] en de door de gecertificeerde instelling overgelegde machtiging.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 februari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster [de moeder] is, vergezeld van mr. M.S. Krol, verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De rechters zijn, zoals schriftelijk aangekondigd, niet verschenen. Belanghebbende [de vader] en de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling zijn eveneens verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De voorzitter heeft de gecertificeerde instelling geholpen om het door deze instelling beoogde doel – plaatsing van de minderjarigen bij vader – te bereiken en de andere rechters hebben daarbij niet ingegrepen. De gecertificeerde instelling heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zitting het verzoek tot uithuisplaatsing ingetrokken. Na een schorsing heeft de gecertificeerde instelling het verzoek in andere vorm weer ingediend en de voorzitter heeft dit geaccepteerd. Deze gang van zaken wekt de schijn van partijdigheid. Voorts is hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting geen correcte en evenmin een volledige weergave van hetgeen ter zitting is voorgevallen.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters berusten niet in de wraking. Hiertoe hebben zij het volgende aangevoerd.
Rechters De Jong en Baaij stellen zich primair op het standpunt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar wraking van de gehele meervoudige kamer, nu zij ter zitting uitdrukkelijk verklaard heeft alleen de voorzitter te wraken en geen gronden heeft aangevoerd voor wraking van de gehele meervoudige kamer. Voor zover verzoekster wel ontvankelijk geacht wordt in haar wraking van de gehele meervoudige kamer verwijzen zij naar het standpunt zoals verwoord door mr. Strop.
Mr. Strop stelt zich op het standpunt dat niet de schijn van partijdigheid gewekt is. Voorafgaand aan de zitting was alle partijen duidelijk wat de bedoeling van de gecertificeerde instelling was, namelijk plaatsing van de kinderen bij de vader op korte termijn. Omdat ter zitting duidelijk werd dat de gecertificeerde instelling moeite had dit standpunt op juridisch correcte wijze te duiden, is door het schorsen van de zitting gelegenheid geboden dit alsnog te doen. Na de schorsing heeft de gecertificeerde instelling te kennen gegeven het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden te handhaven, maar wel te wijzigen in die zin dat uithuisplaatsing bij de vader verzocht werd. De gemachtigde van mevrouw [de moeder] heeft aangegeven dat zij zich niet kon vinden in de gang van zaken, omdat een verzoek niet ter zitting kan worden gewijzigd. De rechter verklaart dat zij ter zitting (de gemachtigde van) verzoekster heeft verzocht inhoudelijk te reageren op het verzoek van de gecertificeerde instelling en dat zij daarbij heeft aangegeven dat de bezwaren van de gemachtigde van mevrouw [de moeder] genoteerd waren en dat de rechtbank daarover later zou beslissen. Van (een schijn van) vooringenomenheid was daarom geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Allereerst behoeft de vraag beantwoording of het wrakingsverzoek, voor zover dit op de andere leden dan de voorzitter van de meervoudige kamer ziet, tijdig is ingediend. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra er feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer stelt vast dat [de moeder] op de zitting van 16 februari 2016 uitdrukkelijk verklaard heeft (uitsluitend) de voorzitter van de wrakingskamer te wraken. In haar schriftelijke toelichting van 18 februari 2016 heeft zij de gehele meervoudige kamer gewraakt. [de moeder] heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat zij de gang van zaken op de zitting op 16 februari 2016 op zich heeft laten inwerken, en dat zij tot de conclusie kwam dat, hoewel de voorzitter van de meervoudige kamer het woord gevoerd heeft, de overige leden van de meervoudige kamer niet hebben ingegrepen toen de voorzitter de gewraakte acties ondernam, hetgeen haar de indruk gaf dat ook deze rechters partijdig waren. Gelet op deze door [de moeder] gegeven verklaring, in samenhang met het feit dat zij binnen twee dagen na de behandeling ter zitting haar wrakingsverzoek heeft uitgebreid, is de wrakingskamer van oordeel dat [de moeder] ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking van de gehele meervoudige kamer.
5.4.
Het door [de moeder] ingediende verzoek tot het onder ede horen van de gewraakte rechters wijst de wrakingskamer af. De wrakingskamer overweegt dat het niet gebruikelijk is rechters onder ede te horen in wrakingszaken. Er is geen grond voor het oordeel dat in dit geval anders moet worden beslist. De wrakingskamer beschikt over een door de voorzitter en de griffier ondertekend proces-verbaal met daarin een zakelijk verslag van hetgeen tijdens de zitting heeft plaatsgevonden en over een proces-verbaal van de wraking. [de moeder] is in de gelegenheid gesteld om haar opmerkingen ten aanzien van deze processen-verbaal schriftelijk en mondeling toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft zij ook gebruik gemaakt. In het licht van hetgeen is opgenomen in de processen-verbaal en de toelichting van [de moeder] ziet de wrakingskamer geen aanleiding voor het (onder ede) horen van de gewraakte rechters.
5.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat van (een schijn van) partijdigheid niet is gebleken.. Feitelijk beschouwd ziet het wrakingsverzoek op de gang van zaken rondom een wijziging ter terechtzitting van een door de gecertificeerde instelling ingediend verzoek. Nadat de gecertificeerde instelling te kennen had gegeven het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in gewijzigde vorm te willen handhaven, is namens [de moeder] opgemerkt dat de gecertificeerde instelling haar verzoek tot machtiging uithuisplaatsing reeds had ingetrokken. Daarop heeft de voorzitter van de meervoudige kamer aangegeven dat de bezwaren van de gemachtigde van [de moeder] zijn genoteerd en dat daar op een later moment zal worden beslist. De rechtbank heeft op dit punt derhalve nog geen beslissing genomen. Bovendien gaat het hier om een processuele beslissing en een dergelijke beslissing vormt in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens [de moeder] een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [de moeder] dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Evenmin komt de wrakingskamer tot het oordeel dat de voorzitter van de meervoudige kamer de gecertificeerde instelling zodanig zou hebben geholpen dat dit (de schijn van) vooringenomenheid oplevert. De omstandigheid dat de zitting is geschorst om de gecertificeerde instelling in de gelegenheid te stellen zich over haar standpunt ten aanzien van de verzoeken te beraden, leidt niet tot dit oordeel en is niet onbegrijpelijk gezien de belangen van de betrokken kinderen. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot het (onder ede) horen van de rechters ter zitting van de wrakingskamer af;
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [de moeder];
• de belanghebbende [de vader];
• de vertegenwoordigers van de belanghebbende Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, [A] en [B];
• de rechters mrs
.C.L. Strop, H.M.D. de Jong en M.J. Baaij.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, G.P. van Ham en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2016.