Geschil11. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de onherroepelijke informatiebeschikking de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt, of verweerder terecht het brutowinstpercentage dat door eiseres is gehanteerd heeft gecorrigeerd en of verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts zijn de boetebeschikkingen in geschil.
12. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging, althans vermindering van de navorderingsaanslagen.
13. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
15. Eiseres heeft op 24 februari 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.
16. Vervolgens heeft verweerder op 6 maart 205 uitspraak op bezwaar gedaan inzake de voormelde navorderingsaanslagen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres mede betrekking op deze alsnog genomen uitspraak op bezwaar.
17. Gelet op het vorenstaande heeft eiseres terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder en zijn de beroepen reeds om die reden gegrond.
18. De rechtbank dient dan te oordelen over de vraag of de voormelde navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en of de boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. In dat verband dient allereerst de vraag te worden beantwoord of verweerder de bewijslast terecht heeft omgekeerd en verzwaard.
Niet in geschil is dat eiseres voor de door haar gedreven coffeeshop administratieplichtige is in de zin van artikel 52 van de Awr en dat verweerder aan eiseres ingevolge artikel 52a van de Awr een informatiebeschikking heeft gegeven in verband met het niet voldoen aan administratieverplichtingen. Evenmin is in geschil dat de informatiebeschikking thans onherroepelijk vaststaat.
19. Ingevolge artikel 27 e van de Awr verklaart de rechtbank het beroep alsdan ongegrond tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
20. Het standpunt van eiseres dat omkering slechts van toepassing is op het desbetreffend – de rechtbank begrijpt: het ontbreken van een kasregister en/of een kasboek – onderdeel en omkering en verzwaring van de bewijslast in strijd komt met het proportionaliteitsbeginsel kan de rechtbank niet volgen. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het ontbreken van een kasregister/kasboek slechts beperkt tot omkering van de bewijslast zou moeten leiden, nog daargelaten dat eiseres niet heeft kunnen uitleggen wat die beperking dan precies zou moeten inhouden. Een kasregister/kasboek vormt in de onderneming van eiseres een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering. Alles geschiedt immers contant, de gehele omzet is daarop gebaseerd. De correcties van verweerder zien bovendien ook louter op de omzet. De afschriften van excelbladen kunnen ook niet dienen ter vervanging van een kasregister of kasboek, anders dan eiseres heeft betoogd. Daarop zijn immers louter aantallen opgenomen en de primaire bescheiden (de digitale vastleggingen) zijn niet bewaard gebleven. Van een ‘beperkte’ omkering en verzwaring kan daarom geen sprake zijn.
Anders dan in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam waarop eiseres heeft gewezen (de rechtbank gaat er vanuit dat zij heeft bedoeld de uitspraak van 28 mei 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2650) is de rechtbank, gelet op het gewicht wat aan het gebruik van een kasregister of een kasboek in de onderneming van eiseres moet worden toegekend ter bepaling van de omzet en ter beoordeling of eiseres aan de administratieverplichting heeft voldaan, van oordeel dat er geen aanleiding is de omkering en verzwaring buitenproportioneel te achten. Al hetgeen eiseres overigens ter zake heeft aangevoerd, waaronder het argument van internetstoringen, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande en gelet op het feit dat de informatiebeschikking onherroepelijk is voor het oordeel verder niet relevant.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er in niet geslaagd te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
22. Dat in het onderhavige geval sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, laat echter onverlet dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, doch moet berusten op een redelijke schatting van het inkomen. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
23. Uit het rapport van het op 12 oktober 2011 gehouden bedrijfsbezoek, blijkt dat eiseres zelf heeft verklaard dat de bruto winst 100% van de inkoop bedraagt.
Voorts blijkt uit jurisprudentie (onder meer Gerechtshof Amsterdam, 15 mei 2014 en ECLI:NL:GHAMS 2014:3208, Hoge Raad, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184) dat een brutowinstpercentage van 100% in de branche gebruikelijk is. Daar komt bij dat verweerder rapporten heeft overgelegd van coffeeshops in de omgeving van die van eiseres die zijn stelling, dat 100% brutowinstpercentage van de inkoop gebruikelijk is, bevestigt. Het gaat daarbij ook nog om eigen verklaringen van de diverse coffeeshophouders.
Dat er ook verklaringen zijn die uitgaan van een veel lager brutowinstpercentage doet daaraan - de verklaring van eiseres op 12 oktober 2011 mede in ogenschouw genomen – niet af. Evenmin doet aan het vorenstaande af dat eiseres – ook ter zitting – anders heeft verklaard. Eiseres heeft destijds immers niet gereageerd – althans daarvan zit niets bij de gedingstukken – op de inhoud van het rapport van het bedrijfsbezoek van 12 oktober 2011 dat aan duidelijkheid toch niets te wensen overlaat. Uit het rapport van 30 augustus 2011 van een bedrijfsbezoek van 17 maart 2011 kan voorts geen (ander/lager) brutowinstpercentage worden afgeleid.
Dat het brutowinstpercentage wordt beïnvloed door gratis verstrekking en inkoop van softdrugs van hoge kwaliteit heeft eiseres niet verder onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het brutowinstpercentage en de omstandigheid dat bij eiseres in 2008 en 2009 een negatief privé is geconstateerd waarvoor eiseres geen afdoende verklaring heeft gegeven en ook overigens geen enkel nader stuk heeft ingediend dat de constatering zou kunnen logenstraffen, moet de rechtbank aannemen dat eiseres niet haar gehele omzet heeft aangegeven.
25. Voor zover eiseres de cannabis producten zelf heeft versneden en verpakt (2008 en half jaar 2009), heeft verweerder het brutowinstpercentage, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op 100% gesteld. Voor zover eiseres nadien het versnijden en verpakken aan haar leverancier heeft overgelaten (half jaar 2009 en 2010), heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, hiermee voldoende rekening gehouden en het brutowinstpercentage terecht op 90% gesteld. Te meer daar verklaringen van eiseres gedurende de bedrijfsbezoeken met betrekking tot het brutowinstpercentage van 100% dateren uit 2011 en in dat jaar de softdrugs reeds verpakt werden gekocht.
26. Verweerder heeft de door eiseres in de (herziene) jaarstukken verantwoorde totale inkoopprijs bij de berekening van de correcties tot uitgangspunt genomen. Op zich zelf lijkt dat een niet voor de hand liggend uitgangspunt aangezien de totale inkoopprijs in beginsel niet als een gegeven kan worden beschouwd. Eiseres immers hield de inkoop niet bij, althans zij berekende de inkoop en omzet maandelijks aan de hand van de voorraadadministratie en - kennelijk - de vaste brutowinstpercentages. Echter gelet op het feit dat eiseres, naar de rechtbank aanneemt, daadwerkelijk € 300.200, respectievelijk € 203.138, € 249.834 en € 549.846 over de desbetreffende (half-)jaren aan haar leverancier zal hebben betaald gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder door het brutowinstpercentage daarop toe te passen een redelijke schatting heeft gedaan.
27. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder terecht de door eiseres aangegeven inkomens voor de jaren 2008 tot en met 2010 verhoogd met de bedragen van
€ 180.065, € 263.454 en € 311.579. De navorderingsbedragen zijn tot de juiste bedragen opgelegd.
28. De stelling van eiseres dat de beslissing van verweerder in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en wel met name in strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd en dient dan ook te worden verworpen. De enkele omstandigheid dat verweerder zijn standpunten handhaaft is geen reden om dat in strijd te achten met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Dat verweerder door de ondeugdelijkheid van de administratie de omzet heeft moeten schatten is daarmee evenmin in strijd. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan evenmin slagen. Eiseres heeft in dat verband aangevoerd dat de bedrijfsbezoeken bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat de administratie in orde was. Nog daargelaten dat deze grief voorbij gaat aan de omstandigheid dat ter zake een – thans onherroepelijke – informatiebeschikking is gegeven, is de rechtbank van oordeel dat met de bedrijfsbezoeken ook geen vertrouwen is gewekt, in het bijzonder nu deze na het navorderingstijdvak hebben plaatsgevonden en in de rapporten ook een nadrukkelijk voorbehoud is gemaakt.
29. Eiseres heeft op de tweede zitting nog een bewijsaanbod gedaan. Dat houdt in dat zij een, niet nader aangeduid, rapport van een bedrijfsonderzoek zal overleggen waarin een toelichting van haar kant is opgenomen over de totstandkoming van de brutowinstpercentages (40% en 33%). Gelet op de omstandigheid dat eiseres dit aanbod pas aan het eind van de tweede zitting doet terwijl dit onderwerp op de eerste zitting eveneens uitgebreid met partijen is besproken en het geschil hier nu juist op ziet, acht de rechtbank dit aanbod te laat gedaan. Maar niet nadat in de overweging is betrokken de omstandigheid dat er sprake is van omkering van de bewijslast alsmede de andersluidende verklaringen van eiseres zoals deze zijn weergegeven in de rapporten van de bedrijfsbezoeken van 17 maart 2011 en 12 oktober 2011, zodat een verdere aanhouding op dit punt ook niet zal leiden tot een ander oordeel.
30. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboetes oordeelt de rechtbank als volgt.
Voorop gesteld dient te worden dat bij de beoordeling van de op de voet van artikel 67e opgelegde vergrijpboetes geldt dat de bewustheid die vereist is om (voorwaardelijk) opzet te kunnen aannemen in gevallen als het onderhavige aanwezig moet zijn op het moment waarop de aangifte werd gedaan (zie Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR:2010:BO5989). De rechtbank is van oordeel dat eiseres, door in haar aangiftes geen opgaaf te doen van een aanzienlijk bedrag aan omzet, waardoor zij geen opgaaf van de aan haar toe te rekenen inkomsten heeft gedaan, ten tijde van het doen van deze aangiftes wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, en dat zij die kans toen bewust heeft aanvaard. Het is derhalve aan de opzet van eiseres te wijten dat de aanslagen IB/PVV 2008, 2009 en 2010 tot te lage bedragen zijn vastgesteld en dat de onderhavige vergrijpboetes daarom terecht aan eiseres zijn opgelegd. 33. De hoogte van de verschuldigde belasting is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het schatten van inkomsten brengt naar zijn aard de mogelijkheid mee dat de in werkelijkheid behaalde inkomsten lager zijn. Het is daarom een omstandigheid waarmee de rechtbank rekening dient te houden bij de beoordeling of de opgelegde boete een passende en ook geboden sanctie is voor het begane vergrijp (zie HR 18 januari 2008, nr. 41 832, BNB 2008/165). De rechtbank ziet daarin aanleiding in het onderhavige geval de boetes met 20% te matigen tot 40% (20% x 50%).
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij merkt de rechtbank de beroepen met zaaknummers SGR 15/1447, SGR 15/1448 en SGR 15/1449, aan als samenhangend nu zij door de rechter gelijktijdig ter zitting zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en dezelfde werkzaamheden door die persoon zijn verricht. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve vast op € 1.486 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 11 juni 2015 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 2 februari 2016 met een waarde per punt van € 496, een wegingsfactor 1, en een factor 1 wegens samenhang).
De rechtbank:
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar maar slechts voor zover betrekking hebbend op de boete;
-wijzigt de boetebeschikkingen 2008, 2009 en 2010 aldus dat de boetes worden verminderd tot 40% van de nagevorderde belasting;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover deze is vernietigd;
-veroordeelt verweerder in de kosten van het bezwaar en de beroepen ten bedrage van
€ 1.486;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: