ECLI:NL:RBDHA:2016:17207
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon vinden in de gang van zaken rondom zijn verzoekschrift, dat betrekking had op een verklaring voor recht aangaande besluiten binnen een Vereniging van Eigenaren (VvE). De verzoeker stelde dat de kantonrechter, mr. Y.E. Kastein, in strijd met de goede procesorde had gehandeld door het onderwerp van het verzoek ongemotiveerd te wijzigen en hem niet op de hoogte te stellen van het verloop van de procedure. Tevens werd gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was toegepast.
De kantonrechter verweerde zich door te stellen dat alle formele en materiële aspecten van de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2016 aan de orde zouden komen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen gronden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter konden onderbouwen. Het enkele feit dat de griffie om aanvulling van het verzoekschrift had verzocht, was volgens de wrakingskamer onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan.
De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. Aangezien de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de kantonrechter konden aantasten, werd het wrakingsverzoek afgewezen. De procedure in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.