ECLI:NL:RBDHA:2016:16805
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- T.L. Fernig-Rocour
- M.J. van den Bergh
- E.J. Otten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van leges voor een machtiging tot voorlopig verblijf in relatie tot gezinshereniging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw van Egyptische nationaliteit en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de hoogte van de leges voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres was het niet eens met het legesbedrag van € 225,- dat zij moest betalen voor de aanvraag van de mvv, en stelde dat dit bedrag een belemmering vormde voor gezinshereniging. De staatssecretaris verdedigde dat de leges niet onevenredig hoog waren in verhouding tot de kosten en de geldigheidsduur van de nationale identiteitskaart, en dat het legesbedrag geen feitelijke belemmering vormde voor gezinshereniging.
De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris over de rechtvaardiging van de leges niet toereikend was. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin was geoordeeld dat een legesbedrag van ongeveer zeven maal de kosten van een nationale identiteitskaart te hoog was. In deze zaak was de verblijfsvergunning voor gezinsleden zelfs negen maal duurder dan de nationale identiteitskaart. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de hoogte van de leges redelijk was en verklaarde het beroep van eiseres gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering van leges in het kader van gezinshereniging en de verhouding tussen leges en de kosten van identiteitsdocumenten.