ECLI:NL:RBDHA:2016:16620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
16 / 25760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en toetsing veilig land van herkomst Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 16 september 2016, maar deze werd afgewezen op 8 november 2016 als kennelijk ongegrond, op basis van de aanname dat Marokko een veilig land van herkomst is. Eiser betwistte deze aanname en voerde aan dat zijn vrees voor vervolging en het risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet zorgvuldig waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat eiser niet geconfronteerd zou worden met een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst in dit specifieke geval niet opging, gezien de omstandigheden van eiser en de geloofwaardige meldingen van mishandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/25760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder - voor zover hier van belang - eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 16/25762).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig O. Achkif.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 16 september 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser leidt sinds zijn twaalfde jaar een zwerversbestaan. In eerste instantie zwierf eiser met zijn broer over straat, maar eiser verloor hem later uit het oog. Op straat kwam eiser in contact met de 20 februari beweging en nam hij onder meer deel aan vergaderingen en demonstraties. Tijdens deze demonstraties werd eiser wel eens opgepakt en een aantal uren vastgehouden door de politie en is hij mishandeld, waarna hij weer mocht gaan. Ook heeft eiser wegens zijn uiterlijk als punker problemen ondervonden met de politie. Hij werd opgepakt en een aantal uren later weer vrijgelaten. Sinds 2013 is eiser niet meer gearresteerd en probeerde hij Marokko te verlaten. Eiser heeft Marokko in 2014 verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het daarin geïncorporeerde voornemen van
4 november 2016, de volgende elementen als relevant aangemerkt:
  • Eiser stelt dat hij is [eiser] , geboren op [geboortedag] 1999 te Casablanca. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten en tot de bevolkingsgroep der Arabieren te behoren.
  • Eiser stelt dat hij in 2012 in Marokko problemen heeft ondervonden vanwege zijn deelname aan demonstraties van de 20 februari beweging en dat hij ook een aantal keren wegens deze deelname is opgepakt en mishandeld door de politie.
  • Eiser stelt dat hij in 2012 en 2013 een aantal keren is opgepakt door de politie wegens zijn punk-uiterlijk en zijn deelname aan punkconcerten.
  • Eiser stelt dat hij na het overlijden van zijn moeder sinds zijn twaalfde levensjaar op straat leefde.
Verweerder heeft eiser gevolgd in zijn verklaringen en voormelde elementen geloofwaardig geacht. Eiser komt volgens verweerder - samengevat weergegeven - echter niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking nu Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser bij zijn vertrek uit Marokko in 2014 niet in de negatieve belangstelling stond bij de Marokkaanse politie of autoriteiten en er niet gebleken is dat eiser zich vanwege de problemen in 2012 en 2013 heeft gewend tot andere en/of hogere autoriteiten in Marokko maar dit wel van betrokkene redelijkerwijs verwacht had mogen worden. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en er voor hem geen mogelijkheid bestaat tegen de desbetreffende problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
3. Eiser voert aan dat Marokko in zijn geval ten onrechte als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser is in zijn laatste jaar in Marokko tot aan zijn vertrek wel degelijk politiek actief geweest, aangezien zijn betrokkenheid bij de punkbeweging met anarchistisch gedachtengoed gericht tegen de macht van de koning en het geweld en corruptie door de politie ook kan worden aangemerkt als politiek actief zijn. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor duidelijk dat hij zich ook nu nog steeds openlijk kritisch uitlaat over het Marokkaanse systeem. Van eiser mag niet verwacht worden dat hij ter vermijding van het risico van vervolging zijn overtuiging geheim houdt of zich bij de invulling hiervan terughoudend opstelt. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 5 september 2012 (C-71/11 en C-99/11) en 7 november 2013 (C-199/12 tot en met C-201/12). Het is voor eiser onmogelijk om de bescherming in te roepen van de autoriteiten, aangezien hij vanwege zijn politieke overtuiging juist te vrezen heeft voor deze autoriteiten en hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2087), waarin is overwogen dat eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het land van herkomst in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de problemen die eiser stelt te hebben. Er zijn veel berichten waarin sprake is van wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen van gevangenen. Er is sprake van vervolging van critici op de koning en de regering. Eiser verwijst in zijn beroepschrift naar diverse rapporten, waaruit volgt dat van eiser niet verlangd kan worden zich te wenden tot (hogere) autoriteiten. In dat licht is eiser van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan en gemotiveerd heeft dat bescherming kan worden geboden ten aanzien van de problemen van eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb 2000 kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. In artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, zijnde de implementatie van artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn, maar ook in artikel 3.37e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) is bepaald dat de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
8. Verweerder onderzoekt, zoals is neergelegd in artikel 3.105ba, derde lid, van het
Vb 2000 en artikel 3.37e, tweede lid, van het VV 2000, de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst regelmatig opnieuw.
9. Op grond van artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000 zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb 2000 aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij het VV 2000.
10. Bij Regeling van verweerder van 10 november 2015, nummer 732095, houdende wijziging van het VV 2000 (Staatscourant 2016, nr. 8083), is Marokko opgenomen in bijlage 13.
10.1.
Uit de toelichting hierbij blijkt dat Marokko wordt aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBT’s (Lesbiennes, Homo’s, Biseksuelen en Transgenders). Voorts dient verhoogde aandacht te worden besteed aan met name personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging.
10.2.
In het kamerstuk ‘beoordelingen landen voor nationale lijst van veilige landen van herkomst’ staat over Marokko op p. 7 en 8 (bijlage bij: Kamerstukken II 2015/16 19 637, nr. 2123, kamerbrief) dat het 2014 Morocco Human Rights Report van het US State Department en het Human Rights Watch rapport over Marokko aangeven dat sommige uitingen verboden zijn, zoals het bekritiseren van de islam, het koningshuis en het regeringstandpunt over de claim op de Westelijke Sahara. Ook is belediging van de politie of het in diskrediet brengen van ‘Marokko’s heilige waarden’ strafbaar. Het rapport van het US State Department noemt als belangrijkste mensenrechtenproblemen de onmogelijkheid voor de bevolking om wijzigingen in de grondwet te bewerkstelligen, corruptie in alle lagen van het overheidsapparaat en het wijdverbreid negeren van de wet door veiligheidsdiensten.
11. In de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) is overwogen dat een land als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vb 2000 en artikel 3.37f van het VV 2000 kan worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet.
11.1.
Verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Gelet op de toepasselijke regelgeving geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76; Vluchtelingenverdrag) en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt.
11.2.
Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder - samengevat weergegeven - de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht dient te slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet verweerder baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar.
11.3.
Als de bestuursrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat een bepaald land als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en een vreemdeling dit niet heeft kunnen weerleggen, of de aanwijzing van het land als veilig land van herkomst in het geheel niet heeft bestreden, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Een vreemdeling zal daartoe gezien artikel 3.106b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 aannemelijk moeten maken waarom hij in zijn geval niet naar dat land kan terugkeren. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat echter onverlet dat de staatssecretaris, ook gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is.
12. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
13. Eiser heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit zijn vrees voor vervolging en het risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd heeft beoordeeld en dat Marokko in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
In dat licht ziet de rechtbank geen reden de aanwijzing van Marokko als veilig land in zijn geheel (exceptief) te toetsen maar volstaat zij met een oordeel of er gerelateerd aan het individuele geval van eiser uitgegaan mag worden van Marokko als veilig land van herkomst. De rechtbank verwijst in dit verband naar de reeds vermelde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 (rechtsoverweging 3.13.2).
14. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst en dat dit het geval is omdat Marokko partij is bij verschillende internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Evenwel blijkt uit de in rechtsoverweging 10.2 door verweerder voor de aanmerking van Marokko als veilig land van herkomst gebruikte informatie dat de Marokkaanse wetgeving op relevante onderdelen niet voldoet aan de in die verdragen opgenoemde standaarden. Dit betreft de (juridische) situatie aangaande LHBT’s (uitzonderingsgroep) en personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging (groep van bijzondere aandacht), als gevolg waarvan voor deze groepen de aanwijzing van verweerder als veilig land van herkomst niet (onverkort) geldt.
14.1.
Eiser heeft mede verwezen naar de in rechtsoverweging 14 door verweerder gebruikte informatie (o.a. het jaarrapport van Freedom House van januari 2016, het rapport van Amnesty International van mei 2015 maar ook het rapport van US Department of State van april 2016), waaruit volgt dat politieke opposanten vervolgd, mishandeld dan wel gemarteld worden tijdens detentie. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het in Marokko strafbaar is om iemand te bekeren tot een ander geloof dan de islam of om kritiek te uiten op het koningshuis, de islam of het regeringsstandpunt. Het gaat dan om strafbaarstelling van het in diskrediet brengen van ‘Marokko’s heilige waarden’. Niet in geschil is dat eiser onder andere betrokken is geweest via de 20 februari beweging bij het uiten van kritiek op het koningshuis en daarvoor enkele keren is opgepakt en mishandeld.
14.2.
In het licht van rechtsoverweging 14.1 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de activiteiten, zoals die van eiser, gezien de ernstige tekortkomingen in Marokko ten aanzien van de juridische en feitelijke situatie dit land ten onrechte als een veilig land van herkomst aangemerkt en heeft verweerder die aanwijzing dan ook ten onrechte ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit en het daarbij behorende voornemen.
14.3.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt derhalve.
15. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de reeds door eiser vermelde uitspraak van 24 juni 2015) moet ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Als verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
15.1.
Nu verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er ten aanzien van de activiteiten van eiser in Marokko kan worden uitgegaan van een veilig land van herkomst, kan - zoals verweerder heeft gedaan - volgens de rechtbank ook niet worden uitgegaan van het in rechtsoverweging 11.3 genoemde rechtsvermoeden. Uit de conclusie van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko zijn verdragsverplichtingen jegens eiser niet nakomt en in het licht van de in rechtsoverweging 14.1 genoemde situatie, blijkt niet dat verweerder, hetgeen in rechtsoverweging 15 staat aangegeven, heeft onderzocht. Dit betekent dat ook deze beroepsgrond van eiser slaagt.
16. De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel, vooral vanwege de geloofwaardig geachte mishandelingen van eiser en nu niet is betwist door verweerder dat eiser zich niet terughoudend hoeft op te stellen bij terugkeer als het gaat om het deelnemen aan demonstraties en dergelijke, dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet geconfronteerd zal worden met een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Marokko.
Dat, zoals verweerder stelt, eiser in 2013 geen problemen meer heeft ondervonden, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu onweersproken is door verweerder hetgeen eiser heeft gesteld, namelijk dat hij zich terughoudend heeft opgesteld in die periode ter voorkoming van verdere problemen zoals het wederom opgepakt en mishandeld worden.
17. Uit het vorenstaande volgt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen, maar verweerder in het bestreden besluit de afwijzing van deze aanvraag onzorgvuldig en onvoldoende heeft gemotiveerd, hetgeen in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op de aanvraag van eiser. De rechtbank ziet geen reden het geschil finaal te beslechten, zoals in de uitspraak van de Afdeling van
3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999).
18. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakt proceskosten, welke op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in het kader van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 496,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A.J. Koonen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:15-12-2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.