In deze zaak vorderde eiser, thans verblijvend te [woonplaats], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige detentie in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Eiser was van februari 2008 tot mei 2013 in de EBI geplaatst, waarbij hij stelde dat hij 350 dagen onrechtmatig was gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat het verblijf in de EBI onrechtmatig was, maar dat eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden die aan deze onrechtmatige detentie kon worden toegeschreven. Eiser stelde dat hij bijziendheid had ontwikkeld door de omstandigheden in de EBI, maar de rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was aangetoond tussen zijn verblijf in de EBI en de bijziendheid. Daarnaast werd er geen geestelijk letsel vastgesteld, en de rechtbank oordeelde dat de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van eiser niet ernstig genoeg waren om aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.