ECLI:NL:RBDHA:2016:15914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
16/22054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en gevolgen van ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser, een Somalische nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had op 28 januari 2016 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag bij besluit van 22 mei 2016 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is gegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft vervolgens op 22 augustus 2016 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op zijn aanvraag. Verweerder stelde dat de beslistermijn op 24 december 2016 zou verstrijken, maar eiser betwistte dit en voerde aan dat de beslistermijn reeds op 28 juli 2016 was verstreken.

De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn voor het nemen van een nieuw besluit gelijk is aan de termijn die gold voor het vernietigde besluit. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of de beslistermijn is verlengd door de publicatie van de WBV 2016/3, omdat dit niet meer relevant was voor de uitspraak. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ingebrekestelling niet op de juiste wijze was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/22054
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. drs. J.M. Walls,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 27 september 2016 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 18 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens op 9 december 2016 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, heeft op 28 januari 2016 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 22 mei 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft het hiertegen ingestelde beroep (AWB 16/11464) bij uitspraak van 23 juni 2016 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
2. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op zijn aanvraag.
3. Verweerder heeft zich bij brief van 1 september 2016 op het standpunt gesteld dat de oorspronkelijke wettelijke beslistermijn op 24 december 2016 zou verstrijken. Bij publicatie van zijn Besluit van 9 februari 2016 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) met nummer WBV 2016/3 (WBV 2016/3) is de beslistermijn in alle op die datum lopende asielaanvragen, waaronder die van eiser, met negen maanden verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zodat de ingebrekestelling ongeldig is.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de oorspronkelijke beslistermijn eerst op 24 december 2016 zou verstrijken, nu op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw de beslistermijn reeds op 28 juli 2016 is verstreken. Verder stelt eiser dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is verlengd door de publicatie van het WBV 2016/3, nu er geen individuele beoordeling heeft plaatsgevonden van de verlenging van de beslistermijn. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 15 juli 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:8879).
5. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat de beslistermijn thans (nog) niet is verstreken. In dit kader is van belang dat verweerder tijdig, op 22 mei 2016, heeft beslist op de asielaanvraag. Nu deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij voornoemde uitspraak het besluit heeft vernietigd en evenwel geen nieuwe beslistermijn heeft bepaald, dient in beginsel te worden beslist binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. Verwezen is naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3442) en van 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1746).
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
7. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
8. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beschikking gegeven.
9. Niet in geschil is dat eiser op 28 januari 2016 een asielaanvraag heeft ingediend en dat verweerder binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden op die asielaanvraag heeft beslist. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beslistermijn ook thans (nog) niet is verstreken en de ingebrekestelling als gevolg hiervan ongeldig is.
10. De rechtbank stelt voorop dat het door verweerder genomen besluit van 22 mei 2016 bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2016 is vernietigd. Bij deze uitspraak is verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Nu geen termijn is gesteld voor het nemen van een nieuw besluit heeft verweerder terecht, onder verwijzing naar de voornoemde uitspraken van de Afdeling van 17 september 2014 en 30 oktober 2013, overwogen dat verweerder in beginsel moet beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. Dit betekent dat de beslistermijn van zes maanden eveneens geldt voor het nemen van een nieuw besluit. Voor zover deze uitspraak vanwege de langere termijnen in de Vw niet van toepassing zou zijn op vreemdelingenzaken, wijst de rechtbank op artikel 4:13, eerste lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat bij het ontbreken van een wettelijke termijn beslist moet worden binnen een redelijke termijn. Deze termijn was bij de ingebrekestelling op 22 augustus 2016 nog niet verstreken, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder in gebreke is wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op zijn aanvraag.
11. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn nog niet was verstreken en dientengevolge de ingebrekestelling prematuur is. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of de beslistermijn is verlengd door de publicatie van de WBV 2016/3.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.