Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[A] , te [woonplaats],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die zwanger was ten tijde van het overnameverzoek, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres en haar minderjarige zoon waren bezorgd over de opvang in Italië, vooral gezien de eerdere slechte ervaringen van eiseres in dat land.
De rechtbank oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten 10 tot 12 dagen voor de overdracht op de hoogte worden gesteld van de komst van de minderjarige en dat er garanties zijn dat eiseres en haar zoon niet zullen worden overgedragen zonder een akkoord van Italië. De rechtbank vond dat er voldoende waarborgen waren dat de Italiaanse autoriteiten de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen serieus nemen en dat er geen strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er onvoldoende garanties waren en dat de Italiaanse autoriteiten niet adequaat zouden handelen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van de betrokken lidstaten onder de Dublinverordening.