ECLI:NL:RBDHA:2016:1524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 786 en AWB - 16 _ 789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijf en overdracht van asielzoekers met minderjarige kinderen in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die zwanger was ten tijde van het overnameverzoek, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres en haar minderjarige zoon waren bezorgd over de opvang in Italië, vooral gezien de eerdere slechte ervaringen van eiseres in dat land.

De rechtbank oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten 10 tot 12 dagen voor de overdracht op de hoogte worden gesteld van de komst van de minderjarige en dat er garanties zijn dat eiseres en haar zoon niet zullen worden overgedragen zonder een akkoord van Italië. De rechtbank vond dat er voldoende waarborgen waren dat de Italiaanse autoriteiten de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen serieus nemen en dat er geen strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er onvoldoende garanties waren en dat de Italiaanse autoriteiten niet adequaat zouden handelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van de betrokken lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/786 en AWB 16/789
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 februari 2016 in de zaak tussen
[eiseres] ,eiseres, mede namens haar minderjarige zoon:
[A] , te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.G.Th. Omtzigt),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 11 juli 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet, niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eisers hebben aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres is daar in het verleden slecht behandeld. Ze heeft gedurende haar zwangerschap twee weken in Italië op straat moeten slapen. De garantiebrieven die de Italiaanse autoriteiten hebben verstrekt op 2 februari 2015 en 8 juni 2015, dat alle overgedragen families met minderjarigen bij elkaar worden gehouden en zullen worden ondergebracht in een opvang die geschikt is voor gezinnen en de specifieke leeftijden van de kinderen, zijn algemeen en zien niet specifiek op eisers. Gelet op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, (zaaknummer 29217/12), (arrest Tarakhel), zijn die algemene garanties onvoldoende. Daarbij weten de Italiaanse autoriteiten niet dat eiseres een minderjarig kind heeft, omdat dit niet is genoemd in het overnameverzoek. Verweerder heeft daarmee onzorgvuldig gehandeld. Nu verweerder geen individuele garanties heeft verkregen ten aanzien van eisers, kan niet worden vastgesteld dat bij terugkeer naar Italië geen sprake zal zijn van schending met artikel 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Evenmin kan worden getoetst of artikel 6 van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) niet wordt geschonden. Verder stellen eisers dat er onvoldoende gelegenheid zal zijn om beroep in te stellen tegen de feitelijke uitzetting, nu pas kort voor de overdracht inzicht zal worden gegeven in de door de Italiaanse autoriteiten geboden opvang.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de Italiaanse autoriteiten 10 tot 12 dagen voor de overdracht op de hoogte zullen worden gesteld van de specifieke omstandigheden van eiseres. Hierbij zal ook worden vermeld dat haar minderjarige zoon mee zal reizen en zullen eventuele medische omstandigheden van eisers worden gecommuniceerd. Hierdoor kunnen de Italiaanse autoriteiten zorgen dat er een passende opvang geregeld is voor een vrouw met een minderjarig kind. In antwoord op deze nadere informatie dienen de Italiaanse autoriteiten een akkoord te geven dat eisers kunnen worden overgedragen. Het akkoord van de Italiaanse autoriteiten zal worden afgewacht en zonder dit akkoord zullen eisers niet worden overgedragen. Ten aanzien van de mogelijkheid tot beroep tegen de feitelijke uitzetting heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er een piketvoorziening aanwezig is. Hierdoor kan zelfs tot enkele uren voor de overdracht een rechtsmiddel worden ingesteld tegen de uitzetting.
4. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de minderjarige niet te noemen in het overnameverzoek. De rechtbank overweegt daartoe dat het voor verweerder onmogelijk was de minderjarige te noemen nu het overnameverzoek dateert van 30 juli 2015 en het kind pas op [2015] is geboren. Verweerder is niet gehouden voor de minderjarige een afzonderlijk claimverzoek in te dienen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de Italiaanse autoriteiten voor de overname op de hoogte zullen worden gebracht van het meereizen van het kind en dat de Italiaanse autoriteiten hiervoor een akkoord zullen moeten geven alvorens eisers zullen worden overgedragen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat de Italiaanse autoriteiten er ten tijde van de overdracht van op de hoogte zullen zijn dat er een minderjarig kind bij betrokken is.
5. In het arrest Tarakhel heeft het EHRM overwogen dat het Italiaanse asielsysteem onvoldoende garanties bood dat gezinnen met minderjarige kinderen werden opgevangen in omstandigheden die waren afgestemd op de leeftijd van en voorzieningen benodigd voor kinderen en dat onvoldoende duidelijkheid bestond over mogelijke opvang binnen het SPRAR-systeem, zodat aanvullende, individuele garanties vereist waren over de locatie waar de betrokken vreemdelingen zouden worden opgevangen en de voorzieningen aldaar, bij gebrek waaraan overdracht aan Italië zou resulteren in een schending van artikel 3 het EVRM.
6. De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten in de brief van 8 juni 2015 hebben aangegeven dat zij, om hun beleid op het punt van de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen in overeenstemming te brengen met wat op grond van het arrest Tarakhel verwacht wordt, binnen het SPRAR-systeem plaatsen hebben aangewezen die exclusief worden vrijgehouden voor de opvang van deze groep vreemdelingen. Daarbij hebben zij uiteengezet dat binnen deze projecten rekening wordt gehouden met de specifieke voorzieningen die nodig zijn voor de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen en het waarborgen van het handhaven van de eenheid van het gezin, en dat tevens ondersteuning wordt geboden bij de sociaal-economische integratie in de Italiaanse samenleving door middel van individueel- en familiegeoriënteerde integratietrajecten, waarbinnen taallessen en trainingen gericht op het vinden van werk worden aangeboden. Voorts hebben zij informatie verschaft over de aantallen en de locaties van de plaatsen die zij voor de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen hebben aangewezen.
7. De rechtbank verwijst allereerst naar het arrest van het EHRM van 10 december 2015 in de zaak A.T.H. tegen Nederland, (nr. 54000/11) en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3209), 3 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3806) en 28 januari 2016 (201506374/1/V3). De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten de in de brief van 8 juni 2015 afgegeven garanties over de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen in de praktijk gestand zullen doen door deze gezinnen op de aangegeven locaties op te vangen, zodat niet langer het risico bestaat dat zij op voor minderjarigen ongeschikte locaties terecht zullen komen. Wat eisers hebben aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan het voorgaande te twijfelen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de Italiaanse autoriteiten 10 tot 12 dagen voor de overdracht op de hoogte worden gesteld van het meereizen van de minderjarige en heeft toegezegd dat eisers niet zullen worden overgedragen aan Italië indien geen akkoord wordt ontvangen. Eventuele medische gegevens zullen dan, mits eiseres daarvoor toestemming geeft, eveneens aan de Italiaanse autoriteiten worden verstrekt. In de genoemde werkwijze en de ter zitting gegeven toelichting hierop van verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat overdracht van eisers zal leiden tot een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest Tarakhel niet volgt dat in het geval van eisers, waar naast het feit dat sprake is van een vrouw met een minderjarig kind geen andere specifieke of bijzondere omstandigheden zijn gesteld, verdergaande garanties vereist zijn. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat eisers te zijner tijd zonodig rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de daadwerkelijke overdracht waarin ook de nader verleende informatie/garanties ter discussie kunnen worden gesteld. Gelet op wat verweerder hierover heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze rechtsmiddelen niet beschikbaar zullen zijn voor eisers.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.