De relevante bepalingen uit de Nederlandse taalversie van het Vriendschapsverdrag luiden:
‘I. 1. De ene Partij zal te alle tijden de onderdanen en vennootschappen van de andere Partij, alsmede hun eigendommen, ondernemingen en andere belangen, behoorlijk en rechtvaardig behandelen. (…)
III. 1. Onderdanen van de ene Partij zal binnen het grondgebied van de andere Partij op geen enkele wijze overlast worden aangedaan; zij zullen te allen tijden bescherming en veiligheid genieten. Zij zullen onder gelijke omstandigheden niet ongunstiger worden behandeld dan onderdanen van die andere Partij ten aanzien van de bescherming en veiligheid van hun persoon en hun rechten. In geen geval zullen zij in dit opzicht een ongunstiger behandeling genieten dan die, welke onderdanen van een derde land genieten, of wordt vereist door het volkenrecht. (…)
IV. 1. Onderdanen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij de toepassing van wetten en voorschriften, welke een geldelijke vergoeding of andere uitkering of tegemoetkoming toekennen op grond van ziekte, letsel of dood ontstaan als gevolg van en gedurende het bestaan van hun dienstbetrekking, of te wijten aan de aard daarvan. (…)
V. 1. Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten met betrekking tot het recht zich in elke aanleg te wenden tot de gewone rechter, administratieve scheidsgerechten en instanties, zowel ter verkrijging als ter verdediging van hun recht. Het is wel verstaan, dat vennootschappen van de ene Partij, welke niet werkzaam zijn binnen het grondgebied van de andere Partij, hetzelfde recht zullen hebben, zonder dat inschrijving of vestiging zal zijn vereist. (…)
XXV. 1. De ene Partij zal de vertogen, welke de andere Partij tot haar mocht richten tot een aangelegenheid betreffende de werking van dit Verdrag in welwillende overweging nemen en voldoende gelegenheid geven voor overleg dienaangaande.
2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (…)’