Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 oktober 2015 met de producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5,
- het tussenvonnis van 23 maart 2016, waarbij een comparitie voor een meervoudige kamer is gelast,
- de akte van de zijde van de Belangenorganisaties van 27 juni 2016 met de nadere producties 6 tot en met 10,
- het e-mailbericht van de rechtbank van 15 juli 2016 met het verzoek aan de Staat om een schriftelijke reactie op de nadere producties van de zijde van de Belangenorganisaties,
- de akte van de zijde van de Staat van 2 augustus 2016 met daarin verwoord een reactie op de nadere producties van de zijde van de Belangenorganisaties,
- de akte van de zijde van de Belangenorganisaties van 10 augustus 2016 met aangehecht een volledige versie van productie 9d, en
- het proces-verbaal van de comparitie van 15 augustus 2016, met daaraan aangehecht de pleitnota’s van de zijde van de Belangenorganisaties en de Staat.
2.Toepasselijke wet- en regelgeving
1. Meetpunten (…) worden geplaatst op een zodanig punt dat:
3.De feiten
(…) Op 30 mei jl. heeft u bij de gemeente Haaren het verzoek gedaan om handhavingsmaatregelen te treffen zodanig dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. (…)
(…) Nu het verzoek van de stichting betrekking heeft op naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer, ligt alleen de afwijzing van het verzoek om een plan vast te stellen ter beoordeling voor.
4.Het geschil
- ii) de Staat te verbieden om te handelen in strijd met deze verklaring voor recht op straffe van een automatisch te verbeuren dwangsom van € 10.000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere keer dat de Staat daarmee in gebreke blijft door een meting te verrichten in afwijking van deze verklaring voor recht, te rekenen vanaf twee maanden na dit vonnis;
- iii) de Staat te gebieden om binnen drie maanden na dit vonnis teksten gericht tot de eigen organisatie, tot het publiek en andere overheden, waarin uiteengezet wordt waar en hoe de luchtkwaliteit langs wegen gemeten moet worden in overeenstemming te hebben gebracht met de onder 1 bedoelde verklaring voor recht;
- iv) de Staat te gebieden in de toekomst alleen in overeenstemming met deze verklaring voor recht te handelen (in ieder geval, zolang de op productie 2 bij dagvaarding genoemde normen (of eventueel nieuwe, strengere of vergelijkbare normen) gelden) en metingen te corrigeren op alle plaatsen waarvan redelijkerwijze moet worden aangenomen dat er in strijd met deze verklaring voor recht op grotere afstand dan tien meter van de wegrand is gemeten en daarvan redelijkerwijze gevolgen voor de gezondheid zijn te vrezen; en
- v) veroordeling van de Staat in de kosten.
5.De beoordeling
meer dantien meter van de wegrand liggen, terwijl dit op
maximaaltien meter van de wegrand zou moeten plaatsvinden. In de visie van de Belangenorganisaties is dit te wijten aan (a) een onjuiste toepassing door de Staat van het toepasbaarheidsbeginsel (waar de Staat voor het begrip “geen toegang” ten onrechte niet leest “verboden toegang”), en (b) de introductie en hantering van het blootstellingscriterium. De Staat handelt door de wijze waarop de luchtkwaliteit gemeten wordt in strijd met artikel 25 van de Regeling, artikel 5.19 Wm en de voorschriften uit de Richtlijn, en aldus onrechtmatig jegens de Belangenorganisaties, zo stellen zij. De nevenvorderingen zijn erop gericht die gestelde onrechtmatigheid op te heffen.
geenrechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij (b) opkomt voor een
eigen belangwaarvoor zijzelf geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter. Voor de onder (a) bedoelde gevallen geldt dat, indien de belangenorganisatie op grond van artikel 3:305a BW optreedt voor de burgerlijke rechter ter bescherming van belangen van personen die zelf toegang hebben tot een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter, dat de enkele bundeling van belangen door een belangenorganisatie niet ertoe kan leiden dat voor die organisatie de weg naar de burgerlijke rechter open komt te staan (zie HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296, r.o. 3.3.5, en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049, r.o. 4.3.2). Ten aanzien van de onder (b) bedoelde situatie moet het gaan om een eigen (vermogensrechtelijk) belang dat los staat van de gebundelde (individuele) belangen of dat niet van die belangen is afgeleid (vgl. HR 22 mei 2015, r.o. 3.4.3). De rechtbank overweegt op dit punt reeds dat de Belangenorganisaties niet een dergelijk eigen belang hebben gesteld en dat daarvan ook anderszins is niet gebleken. Gelet op het voorgaande moet thans worden beoordeeld of voor de Belangenorganisaties, en (bij gebreke daarvan) voor de (individuele) personen voor wie deze organisaties opkomen, een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat waar de gestelde strijdigheid met de toepasselijke (milieu)wet- en regelgeving inzake luchtkwaliteit en de betreffende rekenmethodiek kunnen worden aangevochten. Is dat het geval, dan zijn de Belangenorganisaties niet-ontvankelijk bij de burgerlijke rechter.
enkel een mededeling over een juridische situatie”, terwijl de Staat op dit punt heeft aangevoerd dat de brief (of brieven) wel degelijk als (een) besluit moet(en) worden aangemerkt, waartegen Comité N65 rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. De rechtbank overweegt op dit punt dat het aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de bedoelde brief van de directeur Wegen en Verkeersbeleid kwalificeert als een besluit; het enkele feit dat de brief niet de “uiterlijke vorm” van een besluit heeft gekregen, is daarvoor niet bepalend. Comité N65 was indertijd in ieder geval wel van mening dat het indienen van een handhavingsverzoek bij het bevoegd gezag de geëigende weg was om te bewerkstelligen dat de (in hun visie) juiste maatstaf voor het meten van luchtkwaliteit zou worden gehanteerd. Ook uit het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kunnen de Belangenorganisaties naar het oordeel van de rechtbank niet de gevolgtrekking verbinden dat er geen bestuursrechtelijke rechtsgang voor hen open staat. Bovendien geldt, indien en voor zover de bedoelde brieven wél een besluit van de Minister inhouden, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling voorts dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is (behoudens uitzonderingen). Het voorgaande leidt ertoe dat (i) de Belangenorganisaties, inclusief Comité N65, de mogelijkheid hebben om een hernieuwd handhavingsverzoek in te dienen bij de Minister en tegen de afwijzing daarvan bezwaar en beroep in te stellen, dan wel (ii) dat Comité N65 alsnog beroep kan instellen tegen de afwijzende beslissing van 25 juli 2013 van directeur Wegen en Verkeersbeleid op het handhavingsverzoek van Comité N65.
nietworden uitgevoerd – en die dus ook niet ter toetsing aan de rechter kunnen worden voorgelegd – omdat uit de meting van de luchtkwaliteit (in de visie van de Minister) gebleken is dat daartoe geen noodzaak bestaat. Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling van de vraag of de Belangenorganisaties (niet)-ontvankelijk zijn in onderhavige procedure van belang is of zij de meting van de luchtkwaliteit
op enigerlei wijzekunnen laten toetsen door de bestuursrechter. Als gezegd, is het via de bestuursrechtelijke weg mogelijk om een oordeel van de bestuursrechter te krijgen over de wijze waarop de metingen (zouden moeten) worden verricht en meer in het bijzonder of het blootstellingscriterium betrokken mag worden bij het bepalen van de meetpunten en hoe uitvoering gegeven moet worden aan het toepassingscriterium.
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)