ECLI:NL:RBDHA:2016:14744
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vergunningaanvraag op basis van criminele herkomst van vermogen verkregen via erfenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Burgemeester van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning voor een horeca-inrichting, maar deze aanvraag werd afgewezen op grond van de Wet Bibob. De burgemeester stelde dat er ernstig gevaar bestond dat de gevraagde vergunningen zouden worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van het Landelijk Bureau Bibob, waaruit bleek dat de erflater van de eiser, die zich schuldig had gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping, een criminele herkomst had. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had afgewezen, omdat de erflater indirect vermogen had verschaft aan de eiser, wat in strijd was met de Wet Bibob. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de vergunningen proportioneel was en dat de onschuldpresumptie niet van toepassing was, aangezien de Wet Bibob niet gericht is op bestraffing maar op het voorkomen van faciliteiten voor strafbare feiten door de overheid. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.