Overwegingen
1. Eiseres heeft de Somalische nationaliteit. Het gezin waar zij deel van uitmaakt bestaat uit haar moeder, drie zusjes en een broertje, die eveneens de Somalische nationaliteit bezitten. Eiseres heeft op 24 september 2015 de eerder genoemde aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in het geval van eiseres een contra-indicatie in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling. Volgens verweerder heeft eiseres niet meegewerkt aan haar vertrek uit Nederland. Verweerder onderbouwt dit met een verwijzing naar een advies van de Dienst Uitvoering en Vertrek (DT&V) van 22 januari 2016, waaruit blijkt dat het gezin van eiseres niet heeft meegewerkt aan terugkeer (lees: vertrek naar Italië) maar juist herhaaldelijk heeft aangegeven niet te willen terugkeren naar Italië, alwaar zij op grond van de Dublinverordening naartoe overgedragen dienen te worden. Verweerder heeft zich in het primaire besluit tevens op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder bestaat er voor eiseres en haar gezin geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Italië uit te oefenen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunten gehandhaafd.
4. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat er geen sprake is van een contra-indicatie die in de weg staat aan verlening van de gevraagde vergunning. Door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is op 6 februari 2013 ten behoeve van eiseres en haar gezin een interim measure getroffen, inhoudende dat zij niet overgedragen mochten worden aan de Italiaanse autoriteiten. Deze interim measure is op 9 juni 2016 vervallen. Volgens eiseres had zij gedurende de drie jaren en vier maanden dat de interim measure van kracht is geweest, rechtmatig verblijf in Nederland waardoor van haar en haar gezin niet verlangd kon worden mee te werken aan hun vertrek naar Italië. Ook hebben eiseres en haar gezin gedurende voormelde periode niets vernomen van de DT&V en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Pas nadat de interim measure is vervallen, heeft de DT&V contact opgenomen met de moeder van eiseres. Naast de periode waarin de interim measure is getroffen, hebben eiseres en haar gezin ook nog rechtmatig verblijf gehad tijdens de eerste asielaanvraag, op grond van een toegewezen voorlopige voorziening en op grond van een gegrondverklaring van een beroepsprocedure. Gelet op al het vorenstaande stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de genoemde contra-indicatie aan haar tegenwerpt, nog afgezien van haar standpunt dat het handelen van haar moeder niet aan haar kan worden toegerekend gelet op haar zeer jonge leeftijd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder eiseres niet in aanmerking heeft hoeven brengen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling, stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de (Algemene wet bestuursrecht) Awb had dienen af te wijken van de Regeling wegens de door haar aangevoerde bijzondere omstandigheden.
Ten aanzien van verweerders standpunt dat eiseres evenmin in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM voert eiseres aan dat haar banden met Nederland sterker zijn dan haar banden met welk ander land dan ook, omdat zij in Nederland is geboren en nadien in geen ander land heeft gewoond. Eiseres, haar zusjes en broertje spreken de Nederlandse taal. Ook bestaat er volgens eiseres voor haar en haar gezin een objectieve belemmering om het gezinsleven in Italië uit te oefenen omdat daar de vader van eiseres verblijft. Indien eiseres en haar gezin aan Italië worden overgedragen, bestaat een reële kans dat de vader van eiseres haar en haar zusje zal meenemen naar Somalië om ze te laten besnijden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
In artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) worden categorieën vreemdelingen opgesomd die vrijgesteld zijn van de verplichting over een (geldige) mvv te beschikken.
7. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zou zijn.
Ingevolge artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 kan verweerder afzien van het mvv-vereiste, indien toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
8. Volgens paragraaf B9/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), verleent verweerder een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in het kader van de Regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd en die voldoet aan de in de Regeling gestelde eisen. Verweerder verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op het moment van de beoordeling deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
In paragraaf B9/6.2 van de Vc 2000 is verder bepaald dat verweerder de vergunning niet verleent als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van een of meer in het beleid genoemde contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden. In het kader van de onderhavige procedure is in het bijzonder de onder (e) genoemde contra-indicatie van belang: de vreemdeling heeft niet meegewerkt aan zijn vertrek.
Zoals nader is uitgewerkt onder Ad (e) neemt verweerder aan dat de vreemdeling heeft meegewerkt aan zijn vertrek als hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:
1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;
2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en
3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.
Volgens paragraaf B9/6.3 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wijst verweerder de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden is voldaan.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3890) en recent nog heeft bevestigd in de uitspraak van 15 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2075), behelst de Regeling begunstigend beleid tot het voeren waarvan verweerder niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting was gehouden. Bij het vaststellen van dat beleid heeft verweerder dan ook veel beleidsvrijheid. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2098, volgt dat de onder rechtsoverweging 8 vermelde cumulatieve voorwaarden, die verweerder heeft vastgesteld om te kunnen beoordelen of vreemdelingen die een beroep doen op de Regeling hebben meegewerkt aan vertrek, niet kennelijk onredelijk zijn. 10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres en haar gezinsleden niet beschikken over een geldige mvv. Voorts is niet in geschil dat eiseres aan alle in paragraaf B9/6.1 van de Vc 2000 genoemde voorwaarden van de Regeling voldoet. In geschil is of verweerder de contra-indicatie ‘de vreemdeling heeft niet meegewerkt aan zijn vertrek’ terecht en op goede gronden aan eiseres en haar gezinsleden heeft tegengeworpen. Voorts is in geschil of eiseres en haar gezinsleden op basis van artikel 8 van het EVRM vrijgesteld dienen te worden van het mvv-vereiste. De rechtbank zal eerst ingaan op de tegenwerping van de contra-indicatie in het kader van de Regeling.
11. Op 11 december 2009 heeft de moeder van eiseres hier te lande een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 7 juni 2010 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze afwijzing is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 oktober 2010 in rechte onaantastbaar geworden. Gelet op het vorenstaande heeft eiseres sinds haar geboorte tot 22 oktober 2010 rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Vanaf 22 oktober 2010 rustte op eiseres en haar gezin de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten, zodat zij vanaf dat moment volgens voornoemde uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2015 zelfstandig en op eigen initiatief aan hun vertrek dienden te werken. Dit gold tot 2 februari 2011, zijnde de dag waarop de moeder van eiseres (mede namens haar kinderen) de tweede asielaanvraag heeft ingediend op basis waarvan eiseres en haar gezin weer rechtmatig verblijf hadden in Nederland. Dit rechtmatig verblijf heeft geduurd tot 13 november 2012, zijnde datum waarop de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de tweede asielprocedure en waarbij de afwijzing van de tweede asielaanvraag in rechte onaantastbaar is geworden. Tot die uitspraakdatum had eiseres rechtmatig verblijf op grond van een toegewezen voorlopige voorziening en een gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit om de tweede asielaanvraag af te wijzen. Van 13 november 2012 tot 6 februari 2013 hebben eiseres en haar gezinsleden geen rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Van 6 februari 2013 tot 9 juni 2016 hebben eiseres en haar gezinsleden rechtmatig verblijf gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 vanwege de ten behoeve van hen getroffen interim measure. Na 9 juni 2016 hebben eiseres en haar gezinsleden geen rechtmatig verblijf meer gehad in Nederland.
12. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting vast dat niet in geschil is dat de drie criteria zoals deze in het beleid (paragraaf B9/6.2 van de Vc 2000) zijn uitgewerkt bij de hier aan de orde zijnde contra-indicatie en zoals deze onder rechtsoverweging 8 zijn opgenomen, niet van toepassing zijn op eiseres en haar gezinsleden omdat zij Dublinclaimanten zijn. Dit betekent dat in het geval van eiseres de vraag of aan haar al dan niet terecht de contra-indicatie is tegengeworpen, niet kan worden beoordeeld in het licht van deze criteria. Beoordeeld dient te worden of eiseres heeft meegewerkt aan haar vertrek, waarbij van belang is enerzijds of eiseres desgevorderd heeft meegewerkt aan haar vertrek en anderzijds of eiseres uit eigen beweging het initiatief heeft genomen om haar vertrek naar Italië te bewerkstelligen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet heeft meegewerkt aan haar vertrek. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres van 22 oktober 2010 tot 2 februari 2011 geen rechtmatig verblijf heeft gehad maar desondanks niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan de op haar rustende plicht om Nederland te verlaten. Ook in de periode van 13 november 2012 tot 6 februari 2013 heeft eiseres geen rechtmatig verblijf gehad, maar evenmin op eigen initiatief geprobeerd naar Italië te vertrekken dan wel naar Italië te worden overgedragen. Gedurende de periodes dat eiseres wel rechtmatig verblijf had in Nederland, heeft zij evenmin te kennen gegeven naar Italië te willen vertrekken. De moeder van eiseres heeft tijdens het vertrekgesprek op 27 augustus 2015 daarentegen verklaard niet naar Italië te willen omdat zij de procedure bij het EHRM wilde afwachten, hetgeen er eveneens geen blijk van geeft dat zij desgevorderd meewerkte aan haar vertrek. Gedurende de periodes dat eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, heeft zij bovendien nooit rechtmatig verblijf gehad op basis van een aan haar verleende verblijfsvergunning. Het verblijfsrecht van eiseres is gedurende haar gehele verblijf onzeker geweest, ook gedurende de periodes van rechtmatig verblijf. Verweerder heeft van eiseres kunnen verlangen dat zij zowel gedurende de periodes dat zij geen rechtmatig verblijf had alsook gedurende de periodes van rechtmatig verblijf, meewerkte aan haar vertrek, zowel desgevorderd als uit eigen beweging. Nu eiseres dit niet heeft gedaan, heeft verweerder haar de hier aan de orde zijnde contra-indicatie terecht tegengeworpen.
13. Gelet op het voorstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van de contra-indicatie dat eiseres en haar gezinsleden niet hebben meegewerkt aan hun vertrek. Het standpunt van eiseres dat het niet verlenen van medewerking aan vertrek door haar moeder niet aan haar kan worden toegerekend, slaagt niet gelet op rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2015.
14. Het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb slaagt evenmin. Hiertoe overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:743) aangevoerde omstandigheden slechts tot afwijking van een beleidsregel kunnen nopen, indien die omstandigheden binnen de strekking en reikwijdte van de wettelijke bevoegdheid vallen ter invulling waarvan de beleidsregel strekt. Voorts volgt uit die rechtspraak dat alleen omstandigheden die moeten worden geacht niet bij de totstandkoming van de beleidsregel te zijn betrokken, bijzonder zijn als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Het langdurig verblijf van eiseres, haar zusjes, broertje en haar moeder in Nederland en de gevolgen daarvan zijn omstandigheden die door de staatssecretaris bij de vaststelling van de Regeling zijn betrokken. Deze zijn derhalve niet aan te merken als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Ook als het vorenstaande buiten beschouwing zou worden gelaten, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond daarvan de belangen van eiseres zwaarder had moeten laten wegen.
15. Eiseres heeft voorts betoogd dat de weigering om haar en haar gezinsleden vrij te stellen van het mvv-vereiste in strijd is met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Volgens eiseres heeft verweerder de belangen van haar en haar gezinsleden onvoldoende meegewogen en is de omstandigheid dat zij hier te lande mochten verblijven vanwege de getroffen interim measure ten onrechte niet meegewogen.
16. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
17. De Afdeling heeft bij uitspraak van onder meer 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2085) overwogen dat uit de jurisprudentie van het EHRM – onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (ECLI:NL:XX: 2006:AV3568), Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011 (ECLI:NL:XX:2011:BR5142), Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (ECLI:NL:XX:2011:BT2900) en Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012 (ECLI:NL:XX:2012:BZ0202) – en de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2011:BJ7527) – volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. 18. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en haar gezinsleden betrokken dat zij, hoewel zij bepaalde periodes rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad, nimmer in het bezit zijn gesteld van een geldige verblijfsvergunning die hen tot het uitoefenen van familie- of gezinsleven in staat stelde. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat er objectieve belemmeringen bestaan voor de uitoefening van het familie- of gezinsleven in Italië. De stelling dat de in Italië verblijvende vader van eiseres voornemens is om eiseres en haar zusje te laten besnijden in Somalië en dat eiseres om die reden niet aan Italië kan worden overgedragen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daargelaten de vraag of deze stelling thans in onderhavige procedure ter beoordeling voorligt gelet op de ex tunc-toetsing en gelet op het feit dat deze stelling eerst in beroep is aangevoerd, is deze stelling niet onderbouwd. Bovendien kunnen eiseres en haar gezinsleden tegen deze gestelde dreiging de bescherming van de Italiaanse autoriteiten inroepen. Verder heeft verweerder zich ten aanzien van het recht op privéleven niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het verblijf van zes jaar in Nederland niet onderscheidend lang is en dat niet is gebleken dat de banden die eiseres in deze periode met Nederland is aangegaan, de gebruikelijke banden overstijgen. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte van belang geacht dat eiseres en haar gezinsleden banden met Nederland zijn aangegaan terwijl hun verblijfssituatie onzeker was. Dit geldt ook voor de periode dat de interim measure van kracht is geweest, nu een interim measure slechts van tijdelijke aard is. Dat eiseres en haar zusjes in Nederland naar school gaan en slechts de Nederlandse taal machtig zijn, maakt het vorenstaande niet anders nu het feit dat er een schoolopleiding wordt genoten en dat er sociale en culturele banden worden opgebouwd inherent is aan een (langdurig) verblijf van minderjarigen. Eiseres, haar zusjes en broertje zijn van die leeftijd dat zij nog niet zodanig geworteld zijn in de Nederlandse samenleving dat zij niet elders zouden kunnen aarden. Zij worden (met hulp van hun moeder) in staat geacht zich aan een ander land aan te passen en daar een bestaan op te bouwen
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de zich voordoende belangen, die kenbaar bij de belangenafweging zijn betrokken, niet ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het Nederlands algemeen belang, ten nadele van het belang van eiseres en haar gezinsleden. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de tegenwerping van het mvv-vereiste geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.