ECLI:NL:RBDHA:2016:14225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Crisisheffing en de behandeling van bonussen in relatie tot loonbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de crisisheffing die eiseres, een B.V., had afgedragen voor het tijdvak maart 2013. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afdracht van de crisisheffing, die onder andere betrekking had op bonussen over het jaar 2011, welke in 2012 waren uitbetaald. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad, die op 29 januari 2016 zijn gewezen. Eiseres heeft geen schriftelijke reactie gegeven op deze arresten, en is niet verschenen op de zitting, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door meerdere personen.

De rechtbank overwoog dat de Hoge Raad in zijn arresten had geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke basis heeft in de Wet op de loonbelasting 1964 en dat deze niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het recht op eigendom zoals vastgelegd in internationale verdragen. De rechtbank concludeerde dat de bonussen, die in 2012 zijn uitbetaald, terecht tot de grondslag van de crisisheffing zijn gerekend, ongeacht het feit dat de aanspraak op deze bonussen voortkwam uit werkzaamheden in 2011. Eiseres kon niet aannemelijk maken dat de crisisheffing voor haar een individuele buitensporige last vormde, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/708

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. H.T.M. Herman-Droog),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij zij onder meer een bedrag van € 20.329 aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) heeft afgedragen.
Eiseres heeft tegen de afdracht van de crisisheffing bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft - met instemming van partijen - de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:121 en 124). Vervolgens heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld zich over die arresten schriftelijk uit te laten. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .

Overwegingen

Feiten
1. De door eiseres afgedragen crisisheffing ziet voor een deel op bonussen over 2011, welke door eiseres in 2012 zijn uitbetaald.
2.In geschil is of de crisisheffing in strijd is met het wettelijke systeem, met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het ongestoorde genot van eigendom bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP) schendt. Voorts is nog in geschil of de in 1. genoemde bonussen terecht tot de grondslag van de crisisheffing zijn gerekend.
3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke grondslag in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet) heeft, dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR en dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet in strijd is met artikel 1 van het EP. De grieven van eiseres op dit punt, zoals opgenomen in onderdeel 4.2. van de vaststellingsovereenkomst, falen dan ook.
4. Op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet wordt loon - voor zover hier van belang - beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het betaald wordt. Nu eiseres de bonussen in 2012 heeft uitbetaald, zijn de bonussen op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet in 2012 genoten. De bonussen zijn dan ook terecht tot de grondslag van de crisisheffing gerekend. De omstandigheid dat de aanspraak op de bonussen berust op werkzaamheden verricht in en/of resultaten behaald in het jaar 2011 maakt dit niet anders. Gelet op het bepaalde in artikel 32b van de Wet (tekst 2013) is het moment waarop de prestatie is verricht of de rechten zijn toegekend niet van belang, maar is slechts bepalend of sprake is van loon dat is genoten in 2012 en waarover in 2012 belasting is geheven. Dat de bonussen in enig jaar voorafgaand aan 2012 zouden zijn genoten, is niet aannemelijk geworden.
5. Eiseres heeft voorts met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat de crisisheffing voor haar een individuele buitensporige last vormde. Dat de afgedragen crisisheffing 4,26% van het totaal van de afgedragen loonheffingen over 2012 bedraagt, is daarvoor onvoldoende. Ook uit de door verweerder overgelegde gegevens omtrent de financiële positie van eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van een voor eiseres individuele buitensporige last.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, en mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. E. Kouwenhoven, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.