ECLI:NL:RBDHA:2016:14204
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument voor familielid van EU-burger op basis van onvoldoende bewijs van verblijf in Portugal
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een document op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend als familielid van zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser en zijn echtgenote niet hebben aangetoond dat zij gedurende ten minste zes maanden onafgebroken in Portugal hebben verbleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij en zijn echtgenote wel degelijk in Portugal hebben gewoond en dat de staatssecretaris ten onrechte bewijs heeft geëist dat niet in lijn is met de richtlijn 2004/38/EG.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat eiser en zijn echtgenote daadwerkelijk in Portugal hebben verbleven. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het feit dat de echtgenote zich nooit heeft uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen en dat er geen objectieve bewijsstukken zijn overgelegd die het verblijf in Portugal onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de echtgenote gedurende de gestelde periode een bijstandsuitkering heeft ontvangen in Nederland, wat erop wijst dat zij niet de intentie had om zich permanent in Portugal te vestigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn echtgenote langer dan drie maanden in Portugal hebben verbleven en daar een gezinsleven hebben opgebouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.