ECLI:NL:RBDHA:2016:13883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire overplaatsing van ambtenaar wegens plichtsverzuim en belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De ambtenaar, eiser, was sinds 1 november 2007 in dienst bij de gemeente en was verantwoordelijk voor het beheer van een budget voor sportprojecten. Na een melding van mogelijke integriteitsschendingen, waaronder het bevoordelen van organisaties en het overschrijden van budgetten, heeft de gemeente een intern onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een disciplinaire overplaatsing van eiser, die door de gemeente werd gerechtvaardigd op basis van plichtsverzuim.

Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij betwistte dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente terecht heeft aangenomen dat eiser verwijtbaar plichtsverzuim heeft gepleegd. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende professionele afstand had gehouden tot een opdrachtnemer en dat hij ongespecificeerde facturen had goedgekeurd, wat leidde tot financiële schade voor de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de disciplinaire maatregel van overplaatsing niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat het voor de vaststelling van plichtsverzuim niet noodzakelijk is dat eiser financieel voordeel heeft genoten van zijn gedragingen. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheden van ambtenaren in het kader van integriteit en de noodzaak om transparant te handelen in hun functie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1144

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. O.M. Langemeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 13 juli 2015 voor onbepaalde tijd overgeplaatst, primair bij wijze van disciplinaire straf conform artikel 16:1:2, eerste lid, sub h, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) en subsidiair op grond van dienstbelang conform artikel 2:1B, eerste lid, van de ARG.
Bij besluit van 4 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder [persoon 1] verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1 november 2007 in dienst bij de gemeente Den Haag. Tot 1 april 2011 vervulde hij de functie van [functie 1] bij de afdeling Sportsupport bij de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Sinds 1 april 2011 is hij werkzaam in de functie van [functie 2] bij voornoemde afdeling. Aan eiser is een budget toegewezen ten behoeve van de uitvoering van sportprojecten in de stad. Eiser vervult de rol van beheerder en verstrekt gelden aan organisaties in het kader van sportstimulering. Voor de organisatie van het project Zaalvoetbal Scholen League heeft eiser vanaf 2010 de heer [persoon 2] ( [persoon 2] ) ingeschakeld via onder meer in de instanties [bedrijf 2] , Vereniging [vereniging] en de Stichting [stichting] .
1.2
Op 24 september 2014 is door eisers leidinggevende, [persoon 3] , melding gemaakt van een mogelijke integriteitsschending door eiser op grond van het vermoeden dat eiser organisaties geldelijk heeft bevoordeeld en dat herhaaldelijk zijn budget heeft overschreden. Daarnaast vermoedde hij dat eiser structureel en met opzet de regels omtrent de inkoop-offerte trajecten en afhandelingstermijnen van facturen heeft overtreden. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een intern onderzoek laten verrichten.
1.3
Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op het onderzoeksrapport van 16 januari 2015 opgesteld door de heer [persoon 4] en [persoon 1] van Interne Controle. Eiser heeft bij zijn zienswijze van 6 februari 2015 verwezen naar een op verzoek van zijn advocaat opgesteld rapport van [persoon 5] van de stichting Papyrus . Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder besloten een extern onderzoek door particulier recherchebureau De Leeuw & Partners te laten verrichten. Het rapport van dit onderzoek is op 11 mei 2015 naar verweerder en eiser toegezonden. Eiser heeft op 27 mei 2015 zijn zienswijze op dit rapport gegeven.
1.4
Nadat verweerder een voornemen daartoe bekend had gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder eiser bij het primaire besluit overgeplaatst in de functie van [functie 3] ouderenparticipatie en cultuur, primair als disciplinaire straf op grond van artikel 16:1:2, eerste lid, sub h, van de ARG en subsidiair op grond van dienstbelang conform artikel 2:1B, eerste lid, van de ARG.
1.5
De Algemene bezwarenadviescommissie personeelsbesluiten (Adviescommissie) heeft ten aanzien van de primaire grondslag voor de overplaatsing geoordeeld dat geen sprake is van toerekenbaar ernstig plichtsverzuim en dat had kunnen worden volstaan met een waarschuwing. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag heeft de Adviescommissie geoordeeld dat eiser onvoldoende professionele afstand heeft gehouden tot [persoon 2] , waardoor zij voldoende dienstbelang ziet voor een overplaatsing.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, in afwijking van het advies van de Adviescommissie, in zijn geheel ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser zich schuldig gemaakt aan toerekenbaar ernstig plichtsverzuim. Verweerder werpt eiser tegen dat hij niet gespecificeerde facturen heeft geaccepteerd en daarmee een onnavolgbare administratie van zijn projecten heeft gecreëerd; de ontvangen facturen niet goed heeft gecontroleerd, waardoor de gemeente onterechte betalingen heeft gedaan en BTW teruggave heeft misgelopen en facturen heeft goedgekeurd waarvan de prestatie nog niet geleverd was. Daarnaast verwijt verweerder eiser dat hij te nauwe banden met opdrachtnemer [persoon 2] onderhield, waardoor de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. Ook wordt eiser verweten dat hij een opdracht aan [persoon 6] heeft gegund, terwijl dit een bekende van hem is en hij zijn leidinggevende hiervan niet op de hoogte heeft gesteld. Hierdoor heeft eiser zich volgens verweerder schuldig gemaakt aan de schijn van belangenverstrengeling. De omstandigheid dat niet vast is komen te staan dat eiser financieel voordeel heeft genoten van zijn gedragingen, doet er volgens verweerder niet aan af dat aan eiser plichtsverzuim kan worden verweten.
2.1
Eiser voert ten aanzien van de primaire grondslag van de overplaatsing aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser betwist, kort samengevat, een te nauwe band met opdrachtgever [persoon 2] te hebben. Voorts betwist hij dat zich meerdere ernstige onregelmatigheden hebben voorgedaan ten aanzien van opdrachten en facturen ten gunste van [persoon 2] . Verder voert eiser aan dat [persoon 6] een bekende van hem is, maar dat hij zijn leidinggevende daarvan op de hoogte heeft gesteld. Subsidiair voert eiser aan dat het plichtsverzuim hem niet toegerekend kan worden. Eiser stelt dat zijn hele handelen doorlopend volkomen transparant is geweest en is goedgekeurd door zijn leidinggevende. Eiser is vanuit de organisatie op geen enkel moment gewaarschuwd dat bepaalde omgangsvormen niet toegestaan zouden zijn.
2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, uitspraak van 15 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1683) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing leidt noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
2.3
Op grond van artikel 15:1 van de ARG is een ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 16:1:1 van de ARG omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. De ambtenaar die zich schuldig maakt aan plichtsverzuim kan deswege disciplinair worden gestraft.
Op grond van artikel 16:1:2 van de ARG, voor zover van belang, kunnen naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13 de volgende disciplinaire straffen worden toegepast: h. plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging.
Op grond van artikel 1 van de Gedragscode 2008 van de gemeente Den Haag (Gedragscode) dient een ambtenaar verantwoord om te gaan met middelen van de gemeente en vermijdt hij het maken van onnodige kosten. Op grond van artikel 7 dient een ambtenaar alert te zijn op situaties in zijn werk waarin hij met privé relaties te maken krijgt.
2.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat sprake is van verwijtbaar plichtsverzuim. De beschikbare gegevens bieden naar het oordeel van de rechtbank een toereikende grondslag voor het oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Daarbij overweegt de rechtbank dat zich meerdere ongespecificeerde facturen in het dossier bevinden van [vereniging] welke door eiser zijn geaccepteerd en vervolgens zijn uitbetaald. Eiser heeft erkend dat diverse facturen die hij van [persoon 2] heeft gekregen onvoldoende gespecificeerd waren en dat hij deze eigenlijk niet zo had moeten goedkeuren. De rechtbank verwijst naar eisers verklaring op 2 april 2015 afgelegd tegenover de rapporteurs van De Leeuw & Partners.
Eiser heeft voorts geen verklaring kunnen geven voor het feit dat op de door hem goedgekeurde facturen van [vereniging] geen BTW staat vermeld doch slechts gesteld dat hij financieel niet onderlegd is. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt onvoldoende. Om vast te stellen dat de BTW niet is gefactureerd is geen specialistische financiële kennis nodig. Daarbij komt dat eiser verantwoordelijk is voor het op juiste wijze uitvoeren van de aan hem toevertrouwde taken. Indien eiser zich onvoldoende geschikt achtte de facturen te beoordelen, had het op zijn weg gelegen advies en hulp in te winnen. Niet gebleken is dat eiser hiertoe is overgegaan.
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat diverse door eiser goedgekeurde facturen van [bedrijf 2] rekenfouten in het nadeel van verweerder bevatten waardoor verweerder financieel is benadeeld. Eiser heeft hiervoor geen afdoende verklaring kunnen geven. De rechtbank verwijst naar eisers verklaring omtrent de factuur van 15 mei 2010, factuurnummer [factuurnummer] , waarbij de in de bijlage opgenomen specificatie rekenfouten bevat. Eiser heeft hieromtrent verklaard dat hij deze bijlage nooit heeft gezien of er gewoon niet op heeft gelet en dat zijn leidinggevende de fouten had moeten opmerken. Zoals verweerder terecht onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 19 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:954) stelt, heeft eiser een eigen verantwoordelijkheid jegens zijn werkgever en doet het feit dat eisers leidinggevende onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de taakuitoefening van eiser op zichzelf niet af aan de ernst van een geconstateerde plichtsverzuim.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende professionele afstand heeft gehouden tot [persoon 2] , ten aanzien van wie eiser uit hoofde van zijn functie gold als opdrachtgever en bij welke relatie rechtstreekse financiële belangen aan de orde waren. Zo heeft eiser verklaard dat hij met [persoon 2] bevriend is geraakt en dat zij bij elkaar thuis hebben afgesproken. Eiser is op advies van [persoon 2] op vakantie naar Turkije gegaan waarbij hij met zijn gezin verbleef in een appartement dat door de ouders van [persoon 2] was geregeld.
Tot slot acht de rechtbank een toereikende grondslag aanwezig voor het verwijt dat eiser de Gedragscode heeft geschonden door een opdracht te verlenen aan het bedrijf [bedrijf 1] van [persoon 6] zonder zijn leidinggevende in te lichten dat hij een persoonlijke relatie met [persoon 6] onderhoudt. Uit het onderzoek is gebleken dat [persoon 6] bij eisers ouders heeft gewoond, dat ze elkaar op familiedagen tegenkomen en de kinderen van [persoon 6] , ook ten tijde van de opdracht, bij eiser thuis kwamen. Eisers verklaring dat zijn leidinggevende op de hoogte was van zijn relatie met [persoon 6] , volgt de rechtbank niet. [persoon 3] heeft in een e-mail van 4 september 2015 te kennen gegeven dat eiser hem niet vooraf heeft geïnformeerd over het feit dat [persoon 6] een bekende van eiser was. Daarbij komt dat eiser zelf volgens het verslag van een gesprek van 6 maart 2015 met de algemeen directeur van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, [persoon 7] , heeft geantwoord dat hij [persoon 3] niet expliciet heeft gesproken over de achtergronden van deze vrouw en over het feit dat zij een bekende van hem is. Daar heeft hij [persoon 3] niet mee lastig willen vallen, aldus eiser volgens het verslag. Vervolgens staat in het verslag vermeld dat eiser verklaart dat het, nu achteraf beschouwd, misschien beter was geweest als hij [persoon 3] wel had verteld dat hij [persoon 6] van vroeger kende. De rechtbank hecht aan deze verklaring van eiser, die in lijn is met de verklaring van [persoon 3] , grotere waarde dan aan de enkele stelling van eiser in beroep dat hij zijn leidinggevende wel op de hoogte had gesteld van de omstandigheid dat [persoon 6] een bekende van hem was.
Hoewel in het advies van de Adviescommissie centraal is komen te staan of eiser opzettelijk heeft gehandeld, dan wel dat hij een oogmerk had om zichzelf of een ander te verrijken, is dit, zoals verweerder terecht stelt, niet relevant voor de vaststelling van plichtsverzuim.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voornoemde gedragingen in onderlinge samenhang bezien voldoende om de conclusie te dragen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar plichtsverzuim. Hetgeen door eiser is gesteld met betrekking tot de vraag of [persoon 2] voor de organisatie van de voetbalcompetitie op zondag dubbel is uitbetaald, kan buiten beschouwing blijven nu verweerder deze omstandigheid niet aan het geconstateerde plichtsverzuim ten grondslag heeft gelegd.
2.6
Nu sprake is van verwijtbaar plichtsverzuim, was verweerder op grond van artikel 16:1:1 van de ARG bevoegd eiser disciplinair te straffen. De rechtbank is van oordeel dat de disciplinaire maatregel van overplaatsing niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
3. Nu de disciplinaire straf van overplaatsing in stand blijft, behoeft de subsidiaire grondslag geen bespreking meer.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, en mr. J.L.E. Bakels en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.