Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2016 in de zaak tussen
[eiser sub 1] , geboren op [1964] , en haar kinderen,
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De in artikel 44, tweede lid, van de Vw opgenomen zinsnede “de datum waarop de aanvraag is ontvangen” moet derhalve aldus worden verstaan dat voor de toepassing van deze bepaling eerst sprake is van een ontvangen aanvraag indien aan alle wettelijke vereisten voor de indiening van die aanvraag is voldaan”. Voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van een eerdere datum (namelijk die van de aanvraag van 2 april 2009) bestaat dan ook geen wettelijke basis. In het arrest Bolbol van het HvJEU van 17 juni 2010 (C-31/09, ECLI:EU:C:2010:351) en het arrest El Kott zijn evenmin aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat de verblijfsvergunning met ingang van 2 april 2009 zou moeten worden verleend. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat in rechtsoverweging 76 van het arrest El Kott te lezen is dat ook een persoon die ipso facto recht heeft op voorzieningen van de Definitierichtlijn wel een verzoek moet indienen om erkenning als vluchteling dat door de bevoegde autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat moet worden onderzocht. Artikel 44 van de Vw is hiervan een uitwerking en gelet op het bovenstaande niet in strijd met de Definitierichtlijn dan wel met het arrest El Kott. De Definitierichtlijn ziet voorts niet op de wijze van inrichting van de asielprocedures in de afzonderlijke lidstaten. De rechtbank volgt derhalve het standpunt van verweerder met betrekking tot de ingangsdatum van de verleende vergunning, zodat de bevoegdheid van verweerder uitsluitend strekt tot het verlenen van een vergunning met als ingangsdatum de datum van de huidige aanvragen.