4.2In voornoemde uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2015 staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)2. Volgens paragraaf B22/2 van de Vc 2000, zoals luidend ten tijde van de aanvraag, verleent de staatssecretaris een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in het kader van de Regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd en die voldoet aan de in de Regeling weergegeven vereisten. De staatssecretaris verleent ook een verblijfsvergunning aan gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling (de hoofdpersoon) aan wie een verblijfsvergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
De staatssecretaris verleent vorenbedoelde verblijfsvergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de onder a tot en met f weergegeven contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag worden geconstateerd. Een van die contra-indicaties (e) houdt in dat de desbetreffende vreemdeling niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek (hierna: de contra-indicatie).
Voor de vaststelling of een vreemdeling al dan niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek beoordeelt de staatssecretaris of die vreemdeling in redelijkheid de stappen heeft ondernomen om invulling te geven aan de wettelijke vertrekplicht. Hierbij wordt in elk geval van een vreemdeling verlangd dat hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:
1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;
2. de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM), en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de desbetreffende vreemdeling; en
3. de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V), ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten, en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de desbetreffende vreemdeling.
(…)4.1. Ter zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd een toelichting gegeven op het meewerkcriterium in het aan de orde zijnde beleid en uitgelegd op welke wijze hij in de praktijk aan de contra-indicatie toepassing geeft. Volgens de staatssecretaris vindt tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de DT&V afstemming plaats over het in te nemen standpunt met betrekking tot de toepassing van de contra-indicatie in een concreet geval. Dit gebeurt in de vorm van een advies van de DT&V, dat gebaseerd is op een weging van alle omstandigheden van het geval. Bij die weging wordt tevens betrokken de mate waarin een vreemdeling een coöperatieve en actieve houding heeft. Het advies van de DT&V vormt het uitgangspunt voor de besluitvorming, waarbij de staatssecretaris ook eventueel nadien bekend geworden informatie betrekt.
De staatssecretaris verwacht van een vreemdeling dat hij vanaf de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag dan wel de intrekking van de verleende verblijfsvergunning asiel actief meewerkt aan zijn vertrek wanneer dat van hem kan worden verlangd, bezien in het licht van de hierboven onder 2. genoemde cumulatieve voorwaarden (hierna ook: de voorwaarden). Hierbij moet onder meewerken aan vertrek volgens de staatssecretaris niet alleen worden begrepen desgevorderd medewerking verlenen, maar ook het zich gedurende het verblijf zonder verblijfsvergunning zelfstandig en uit eigen initiatief wenden tot de in de voorwaarden genoemde instanties. De vreemdeling heeft daarbij volgens de staatssecretaris een eigen verantwoordelijkheid.
Periodes waarin geen, dan wel minder, medewerking van een vreemdeling aan vertrek kan worden verlangd zijn de periodes waarin die vreemdeling in afwachting is van een besluit op de eerste asielaanvraag of een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening of waarin hem met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek is verleend of waarin hij rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning, totdat kenbaar wordt gemaakt dat deze wordt ingetrokken.
Hangende het beroep tegen het afwijzende besluit op zijn eerste asielaanvraag en het beroep tegen het besluit tot intrekking van een verleende vergunning mogen volgens de staatssecretaris van een vreemdeling echter wel inspanningen gericht op terugkeer worden verwacht. De staatssecretaris heeft in dit verband gewezen op artikel 61, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 63, derde lid, van de Vw 2000, waaruit volgt dat ook wanneer de vertrekplicht is opgeschort medewerking aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland onderscheidenlijk de uitzetting kan worden gevorderd. In dat kader kan een vreemdeling hangende het beroep worden uitgenodigd voor een vertrekgesprek bij de DT&V. Echter, hangende beroepen tegen de afwijzing van de eerste asielaanvraag en tegen de intrekking van een vergunning werpt de staatssecretaris niet tegen dat een vreemdeling zich niet tot de ambassade van zijn land van herkomst heeft gewend. Verder is het hangende beroep niet voldoen aan de voorwaarden niet bepalend, wanneer daaraan nadien alsnog wordt voldaan.
Hangende het hoger beroep verwacht de staatssecretaris van een vreemdeling dat hij zich tot de IOM en de DT&V wendt, waarbij een presentatie van de vreemdeling bij de ambassade van het land van herkomst tot de mogelijkheden behoort. Of de mogelijkheid om zich tot de IOM te wenden tijdens een vertrekgesprek met de DT&V aan de orde is geweest, is, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om aan zijn vertrek te werken, niet bepalend voor de vraag of aan hem kan worden tegengeworpen dat hij zich niet tot de IOM heeft gewend. Wel zal het volgens de staatssecretaris niet zonder meer redelijk zijn om een vreemdeling tegen te werpen dat hij zich niet tot de IOM heeft gewend, wanneer hij zich in plaats daarvan in het kader van terugkeer tot een non-gouvernementele organisatie heeft gewend.
In geval van uitstel van vertrek met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 verwacht de staatssecretaris dat een vreemdeling niettemin desgevorderd op vertrekgesprekken verschijnt.
Voorts verwacht hij van een vreemdeling dat hij aan alle voorwaarden heeft voldaan, alvorens hij een aanvraag in het kader van de Regeling indient.