3.4.1Feit 1
3.4.1.1 Deel 1: inkomen uit de arbeidsovereenkomst met [onderneming 1]
Ten aanzien van de werkzaamheden van verdachte bij [onderneming 1] heeft het onderzoek de volgende bevindingen opgeleverd.
Bankafrekening en documenten
Op bankafschriften van de bankrekening in gebruik bij verdachte en zijn vrouw is vermeld dat verdachte in de periode van 1 september 2012 tot 27 februari 2014 wekelijks een bedrag van € 410 ontving van [onderneming 1] met de omschrijving van weekloon met het weeknummer. In totaal werd door [onderneming 1] € 30.500 overgeschreven op de rekening van verdachte.
Door de boekhouder van [betrokkene 2] , [naam 2] , is een kopie van de uitzendovereenkomst tussen verdachte en [onderneming 1] aangetroffen met als ingangsdatum 27 augustus 2012. Hierop zijn handtekeningen geplaatst onder de naam van verdachte en [betrokkene 2] . In de overeenkomst is opgenomen dat verdachte door [betrokkene 2] ter beschikking zal worden gesteld aan derden, dat de werknemer zich verplicht werkzaamheden te verrichten die hem worden opgedragen, dat de daarvoor gebruikte gereedschappen eigendom blijven van het bedrijf en dat verdachte per feitelijk gewerkt uur loon zal ontvangen.Voorts zijn in de woning van verdachte weekloonafrekeningen aangetroffen die geheel ongeschonden en niet gevouwen waren, hetgeen volgens de politie onlogisch is bij weekloonafrekeningen.Voor het jaar 2012 zijn deze aangetroffen voor week 35 t/m 40 en week 44 t/m 47. Voor het jaar 2013 zijn deze aangetroffen voor week 1 t/m 40. Het aantal gewerkte uren betreft alle weken 40 uur. Op deze specificaties staat dat vermeld dat de overeengekomen arbeidsduur 40 uur per week bedraagt.
Uit de bij de boekhouder [naam 2] opgevraagde administratie van [onderneming 1] blijkt dat de naam van verdachte in 2012 voorkwam op de urenstaten van vijf opdrachtgevers en in 2013 op de staten van drie opdrachtgevers. Volgens deze urenstaten zou verdachte gedurende meerdere maanden 24 tot 40 uur per week hebben gewerkt.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 2] is tegengekomen en zo daar aan de slag is gegaan. De deal was dat hij zou zorgen dat zij werk zouden krijgen. Hij heeft in dat kader een babbeltje gemaakt met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] die voor [onderneming] werkt, en hen naar [betrokkene 2] verwezen. Hij kreeg hier een vast bedrag per week voor. Alleen voor [betrokkene 3] heeft hij zelf een paar dagen gewerkt in 2012. Later, nadat de politie onderzoek is gaan doen, is hij er achter gekomen dat zijn naam op diverse urenstaten voorkwam, maar dit is buiten hem om gegaan. Zijn vrouw heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat verdachte bij [onderneming 1] voor opdrachten zorgde. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat voor deze constructie gekozen was omdat dit het meest praktisch was, anders zou hij steeds facturen moeten opstellen voor geleverde diensten. Hij heeft ontkend dat de – hierna te bespreken – telefoongesprekken met [betrokkene 2] in scène zijn gezet.
Getuigenverklaringen
De persoon op wiens naam dit bedrijf staat, [betrokkene 2] , is twee maal gehoord, eerst (op 25 februari 2014) als getuige, een aantal maanden later als verdachte. Ook is zijn telefoon getapt. Hij heeft eerst, als getuige verklaard dat verdachte sinds 2012 voor zijn bedrijf heeft gewerkt, dat hij opdrachtgevers zoekt voor zijn bedrijf, in 2012-2013 drie opdrachtgevers heeft aangeleverd, te weten een grote, [onderneming] uit Den Haag in 2013 en twee kleinere, [namen bedrijven] in 2012. Waar die laatste twee vandaan komen weet hij niet. [verdachte] ontvangt daarvoor € 410,- per week. Voorts verklaarde [betrokkene 2] nog nooit een contract getekend te hebben voor zijn bedrijf, zelf geen contact te hebben met aannemers die zijn bedrijf inhuren, maar op de achtergrond te blijven en alleen loon uit te betalen. [betrokkene 5] doet het meeste werk, hij heeft ook de contacten met de aannemers en de boekhouder. [betrokkene 2] wist niet wat de omzet van zijn bedrijf was over 2012 en 2013 en ook niet wat de kosten van de boekhouder waren. Hij had daar nog nooit een factuur van gezien.
Op 27 februari 2014 hebben er twee telefoongesprekken plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en verdachte. In het eerste gesprek geeft [betrokkene 2] aan verdachte te zullen ontslaan omdat er problemen zijn met de politie. Verdachte geeft aan dit te begrijpen. In een later gesprek adviseert verdachte [betrokkene 2] om een advocaat in te schakelen, voor welk advies [betrokkene 2] verdachte vervolgens bedankt.
In zijn verhoor als verdachte is [betrokkene 2] op zijn getuigenverklaring teruggekomen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 5] heeft voorgesteld een stratenmakersbedrijf te beginnen op zijn naam. Hij hoefde niets te doen voor het bedrijf, alleen maar geld opnemen bij de bank, hij wist verder van niets. Hij heeft verdachte niet benaderd, hij heeft hem al twintig jaar niet gezien en niets met hem te maken gehad. Verdachte is door [betrokkene 5] op de loonlijst gezet. Toen [betrokkene 2] wist dat hij als getuige gehoord zou worden had hij contact gezocht met [betrokkene 5] , die vervolgens bij hem is langsgekomen en had gezegd wat hij in zijn getuigenverhoor moest verklaren. Na het getuigenverhoor was [betrokkene 5] weer naar verdachte gegaan en daar is toen besloten dat verdachte ontslagen zou worden. [betrokkene 5] heeft toen tegen [betrokkene 2] gezegd dat hij verdachte moest bellen en hem moest ontslaan. Dat gesprek is in scène gezet, verdachte wist al dat hij ging bellen en [betrokkene 5] zei dat hij er rekening mee hield dat de telefoon van [betrokkene 2] werd afgeluisterd. Ook het latere telefoontje over het inschakelen van een advocaat was een gespeeld gesprek.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij met [betrokkene 2] in contact is gekomen omdat zijn broertje daar in loondienst was en zei dat ze niet zoveel werk hadden. Hij heeft toen zijn broertje het nummer van zijn baas gevraagd en daarna met [betrokkene 5] contact opgenomen. Hij had altijd contact met [betrokkene 5] en ene [naam 9] , nooit met [betrokkene 2] . De naam [verdachte] zegt hem niets, hij kent verdachte niet. Nadat hij zijn urenstaten erbij had gepakt heeft hij gezien dat verdachte wel voor hem heeft gewerkt, maar zeker niet zoveel als op de manurenstaten is aangegeven die ten aanzien van zijn bedrijf bij de boekhouder [naam 2] zijn aangetroffen. Hij heeft deze ook niet bij de facturen van [betrokkene 2] ontvangen. Na zijn eerste verhoor was [betrokkene 5] bij [betrokkene 3] langsgekomen, die had gezegd dat [betrokkene 3] bij [betrokkene 2] moest zijn voor fouten in de manurenstaten.
Getuige [betrokkene 4] heeft verklaard met [onderneming 1] in contact te zijn gekomen via [betrokkene 5] , dat is degene die het werk binnenhaalt. Hij kent verdachte uit het verleden, maar had hem tot de dag voor zijn getuigenverhoor zo’n tien jaar niet gezien. Verdachte heeft hem toen gebeld en gevraagd of hij wist dat de recherche bij [onderneming] was geweest. Ook zei verdachte dat zijn naam hier en daar op een mandagen staat voorkwam en dat hij gewoon gewerkt heeft. [betrokkene 4] heeft toen gezegd tegen verdachte dat [betrokkene 5] dan maar langs moest komen. Hij is de naam van verdachte toen wel tegengekomen in zijn manurenstaten maar heeft dat door [onderneming 1] recht laten zetten omdat hier niets van klopte. [betrokkene 5] van [onderneming 1] gaf toen toe dat er administratieve fouten waren gemaakt en er andere mannen op de lijst stonden dan er gewerkt hadden.
[betrokkene 5] is aangehouden als verdachte maar heeft, bij de politie, noch bij de rechter-commissaris vragen omtrent het bedrijf van [betrokkene 2] en de rol van verdachte daarin willen beantwoorden.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat een werkrelatie zoals door verdachte is gesteld, waarin hij alleen maar opdrachten zou aandragen, zich niet goed verhoudt met betaling van een vast weeksalaris. Zeker niet als gedurende bijna anderhalf jaar slechts twee of drie opdrachten worden aangedragen. Op grond van de bevindingen uit het onderzoek zoals hiervoor omschreven blijkt dat de verklaring van verdachte op diverse punten wordt weersproken. Ten eerste blijkt uit de tekst van de uitzendovereenkomst in het geheel niet dat dat zijn taak zou zijn bedrijf, maar is sprake van een werknemer die concreet stratenmakerswerk zal gaan doen, tegen betaling van gewerkte uren. Ten tweede hebben de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] beiden heel anders dan verdachte verklaard als het gaat om de vraag hoe het gekomen is dat zij [onderneming 1] hebben ingehuurd. Dat verdachte daarbij een rol zou hebben gehad blijkt in het geheel niet: [betrokkene 3] kent verdachte niet eens en [betrokkene 4] heeft hem tien jaar niet gezien.
Het meest van belang is echter de verklaring die [betrokkene 2] als verdachte heeft afgelegd, waarin hij verklaart niet geweten te hebben wat de rol van verdachte is geweest, maar dat verdachte en [betrokkene 5] hem voorafgaand aan zijn getuigenverhoor hebben geïnstrueerd wat hij moest verklaren. De rechtbank hecht geloof aan deze tweede verklaring van [betrokkene 2] . De inhoud van de getuigenverklaring zelf, waarin [betrokkene 2] op cruciale vragen ten aanzien van het bedrijf waarvan hij de baas zou zijn geen antwoord kon geven, doet vermoeden dat hij niet werkelijk de baas was van dit bedrijf. Ook uit de getuigenverklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 3] volgt dat niet [betrokkene 2] maar [betrokkene 5] de man was die de zaken regelde binnen [onderneming 1] . Voorts past de timing en de inhoud van de tapgesprekken bij zijn verklaring, dat hij ook daarin door verdachte en [betrokkene 5] werd gestuurd. Te meer daar verdachte ook getuige [betrokkene 4] , kort voor diens getuigenverhoor, heeft gebeld en heeft medegedeeld hoe de zaken er volgens hem voorstonden, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen dat het gegaan is zoals [betrokkene 2] heeft verklaard.
De rechtbank concludeert op basis van de verklaring van [betrokkene 2] , bezien in samenhang met de uitzendovereenkomst en de urenstaten die thuis zijn aangetroffen en de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , dat het verdachtes bedoeling is geweest een arbeidsovereenkomst te fingeren met [onderneming 1] , waarbij hij op papier 40 uur per week zou werken, tegen een vast uurloon, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. Toen bleek dat die constructie, gelet op verschillen en fouten in urenstaten die aan het licht kwamen tijdens verhoren met opdrachtgevers, niet vol te houden was, is verdachte met de verklaring gekomen dat hij niet zelf werkte, maar voor opdrachten zorgde. Verdachte heeft dus in werkelijkheid geen arbeid voor [betrokkene 2] verricht, maar daar wel het in de tenlastelegging genoemd geldbedrag voor ontvangen. Nu die betalingen verdachte zijn verstrekt uit hoofde van een valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst zijn deze van enig misdrijf afkomstig. Verdachte heeft dat, gelet op zijn rol bij deze arbeidsovereenkomst, ook geweten. Door deze bedragen te ontvangen op zijn rekening en deze vervolgens uit te geven, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen. Dit deel van de tenlastelegging acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen.
3.4.1.2 Deel II + III: Contante uitgaven en contante bedragen in de woning
Nu in zowel deel II als deel III van de tenlastelegging gesproken wordt over contante uitgaven van verdachte zal de rechtbank deze onderdelen gezamenlijk behandelen.
De vraag die hier voorligt is of deze geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. In dat verband is allereerst van belang te bezien waaruit de uitgaven hebben bestaan, nu deze door verdachte verdachte deels zijn ontkend.
3.4.1.2.1 De Porsche met [kenteken] en overige betalingen aan [onderneming 2]
Ten aanzien van de Porsche met [kenteken] volgt het volgende uit het dossier:
Tenaamstelling
Uit informatie van het RDW is gebleken dat deze auto op 27 juni 2012 op naam is gesteld van [onderneming 2] , om diezelfde dag nog op naam te worden gesteld van [onderneming 4] , een BV van [betrokkene 8] . Uit bij [onderneming 2] in beslag genomen administratie bevindt zich een factuur van [onderneming 5] , gedateerd 27 juni 2012, gericht aan [onderneming 2] . Op een aangetroffen bankafschrift van [onderneming 2] blijkt dat deze firma op deze dag een bedrag van € 27.000 heeft overgemaakt naar [betrokkene 7] met als opmerking “bet. Porsche Panamera”. Voorafgaand aan deze boeking was op de rekening van [onderneming 2]
€ 20.000 contant gestort en € 7.000 overgeschreven vanaf de privérekening van [betrokkene 6] . Het leasecontract dat [betrokkene 7] had met Volkswagenbank is met ingang van deze datum overgegaan op [onderneming 4]
Verklaringen getuigen
[betrokkene 6] , eigenaar van [onderneming 2]heeft bij de politie verklaard dat hij de Porsche heeft aangeschaft omdat verdachte daar interesse in had getoond, want als dat niet zo was, had hij de auto niet gekocht. Hij heeft deze vervolgens verhuurd aan verdachte, die er in heeft gereden van de dag van aankoop tot de inval bij [betrokkene 6] in augustus 2013, toen wilde de heer [betrokkene 8] de auto terug. De storting van € 20.000 op zijn rekening was de aanbetaling van verdachte. [verdachte] heeft toen hij er in ging rijden € 24.000 betaald, dat weet hij in elk geval zeker, € 20.000 heeft hij contant betaald, de € 4.000 zal hij later betaald hebben. Daarna betaalde verdachte elke maand zijn leasebedrag contant. Dat ging in de kas van [onderneming 2] of [onderneming 6] . [verdachte] betaalde aan hem of aan ander personeel. [betrokkene 6] is verbaasd dat [verdachte] hem over deze aanbetaling (na het inleveren van de auto) nog niet aan zijn jasje heeft getrokken.
Bij de rechter-commissaris is deze getuige bij zijn verklaring gebleven dat verdachte de auto heeft gehuurd. Hij denkt dan echter dat het om een periode van maximaal een half jaar ging.
[betrokkene 8] , aandeelhouder van [onderneming 2] , heeft verklaard dat [betrokkene 6] bij hem kwam en zei dat hij voor weinig een Porsche kon kopen en iemand had die hem wilde leasen. Hij heeft de Porsche in de BV van hem ondergebracht omdat [onderneming 2] niet acceptabel was voor de Volkswagenbank om het leasecontract over te nemen van [betrokkene 7] . Het was de bedoeling dat [betrokkene 8] de leasetermijnen zou factureren aan de klant en zelf de termijnen afdragen aan Volkswagenbank. Dit is echter niet gebeurd omdat [onderneming 2] zelf factureerde aan de klant. Hij
heeft begrepen dat een meneer [verdachte] uit [plaatsnaam] in de Porsche reed.
[naam 3] , administratief medewerkster van [onderneming 2] , heeft ten aanzien van verdachte verklaard hij een klant was die af en toe binnen kwam en auto’s heeft gereden. Zij factureerde maandelijks de leasetermijnen aan verdachte. Zij verklaarde voorts dat verdachte de Porsche zeker langer dan een jaar heeft geleased en dat hij contant betaalde.
Bevindingen in de administratie van [onderneming 2]
In de administratie van [onderneming 2] is een, niet ondertekend, leasecontract aangetroffen, met volgnummer 111. Dit betreft een contract met als ingangsdatum 27 juni 2012, met een leasebedrag van € 1.991,90 per maand. Voorts is vermeld dat bij door de lessee een eerste vergoeding van € 19.834,71 ex BTW (€ 24.000 inclusief BTW) bij bestelling dient te worden voldaan.In een bureauagenda van [betrokkene 6] is op 28 juni 2012 geschreven: “ [verdachte] , bet. 10.000,= Porsche. Daarnaast staat een optelsom vermeld:
8280
1365
9645
Voorts zijn diverse kwitanties met de naam [verdachte] erop aangetroffen. Deels dateren deze van voor de aankoopdatum van de Porsche, de hierna genoemde kwitanties zijn van daarna:
- een kwitantie met daarop vermeld: [verdachte] , 8280 Porsche PANA
- een kwitantie met daarop vermeld: [verdachte] , 1365,10, en als datum 28/6.
- een kwitantie met daarop vermeld: [verdachte] , 11775, Porsche en als datum 12/7
- een kwitantie met daarop vermeld: [verdachte] , 1322,19 en als datum 7/8
- een kwitantie met daarop vermeld: [verdachte] , 1322,19 en als datum 3/9
En voorts zijn aangetroffen een aantal facturen:
- Een factuur op naam van verdachte, d.d. 31 augustus 2012, met daarop vermeld voorschot Porsche 6 maanden [naam 4] , voor een bedrag van € 11.775. Hierop is handgeschreven; Stuurt [betrokkene 8] ook mnd een fact naar anders anders dit niet zo doen!;
- Een factuur met [nummer] , op naam van verdachte, d.d. 14 maart 2013 (dezelfde datum als waarop het hiervoor genoemd leasecontract is geprint, rechtbank), met als contractnummer 111 en als omschrijving: eerste leasevergoeding, voor een bedrag van € 24.000. Hierop is handgeschreven vermeld: 5/3 Kas en een paraaf gezet.
- Een factuur met [nummer] , op naam van verdachte, d.d. 14 maart 2013, met als contract nr 111 met daarop als omschrijving; maandfactuur, met daarop vermeld maandelijkse leasetermijnen ad € 1.991,90 over de periode 27 juni 2012 t/m februari
2013, voor een bedrag van in totaal € 16.200,80. Hierop is handschreven vermeld: “18/3 Kas 11775 [onderneming 2] !! [verdachte] € 4425”.
- Een schrijven d.d. 14 juni 2013 namens Volkswagenbank aan [onderneming 4] , betreffende achterstallige leasetermijnen. Hierop is (door [betrokkene 6] , p. 594) handgeschreven: Porsche [verdachte] en betaald per bank 14/6.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft over zijn betrokkenheid bij deze Porsche bij de politie verklaard dat hij er zeven maanden in heeft gereden. Hij reed met auto’s van [onderneming 2] rond om te kijken of er een koper voor was, en ontmoette toen een jongen die wel een half jaar wilde huren, maar dan moest de auto naar Spanje. Verdachte heeft de auto daar naar toe gereden en werd toen beroofd. Die jongen wilde hem toen niet meer huren, waarna verdachte de auto terug heeft gebracht naar Nederland. Toen heeft de auto nog een tijdje in de showroom gestaan, waarna [betrokkene 6] tegen hem had gezegd dat hij er tot de vakantie in mocht rijden als hij € 7.000 zou betalen, hetgeen hij toen in drie delen, steeds contant heeft betaald.
Ter terechtzitting heeft verdachte een andere verklaring afgelegd, namelijk dat hij, van iemand anders dan de jongen zelf € 10.000 kreeg overhandigd, welk bedrag hij aan [betrokkene 6] heeft betaald toen hij de auto ophaalde, dat was de huur voor zes maanden. Toen de auto terug in Nederland was wilde [betrokkene 6] de € 10.000 niet teruggeven, maar in ruil daarvoor mocht verdachte wel een half jaar in de auto rijden. Die jongen heeft de € 10.000 nooit teruggekregen. Verdachte heeft de naam van zowel de jongen die de auto wilde huren als degene die hem de €10.000 heeft overhandigd niet willen noemen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank hecht geen waarde aan het verhaal van verdachte dat hij de auto niet heeft geleased, maar slechts als doorgeefluik fungeerde. Verdachte heeft zelf wisselend verklaard over het bedrag dat hij betaald heeft, zijn verhaal is bovendien niet te verifiëren nu hij weigert de namen te noemen van de personen die dat zouden kunnen doen. Gelet op de verklaringen van [betrokkene 6] , [betrokkene 8] , [naam 3] en de aangetroffen documenten, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de auto bij [betrokkene 6] heeft geleased en deze in gebruik heeft gehad in de periode van 28 juni 2012 tot in augustus 2013, kort na de doorzoeking bij [onderneming 2] . Uit de verklaring van [betrokkene 6] leidt de rechtbank af dat verdachte een aanbetaling heeft gedaan van € 24.000, dit komt ook overeen met hetgeen is vermeld in het leasecontract. Daarnaast is, zo volgt uit de aangetroffen facturen, nog een aantal andere bedragen betaald. Op basis van hiervoor genoemde facturen en kwitanties komt dit op een bedrag van in totaal
€ 64.265,28.
Zoals gezegd zijn in de administratie van [onderneming 2] ook kwitanties aangetroffen met een datum die ligt voor de aanschaf van de Porsche. Dit betreffen een vijftal kwitanties over de periode van 1 februari 2012 tot en met 5 juni 2012. Ook op deze kwitanties is steeds de naam van verdachte vermeld, alsmede een bedrag. Het gaat om eenmaal € 1308,04, driemaal
€ 1322,17 en eenmaal € 1377,10.Gelet op deze kwitanties en de verklaring van [naam 3] , dat verdachte meerdere auto’s heeft gereden via [onderneming 2] , gaat de rechtbank ervan uit dat voorafgaand aan betalingen voor de Porsche voor een ander voertuig leasetermijnen zijn voldaan en dat hiervoor een bedrag van in totaal
€ 6.651,65is betaald.
3.4.1.2.2 De Citroën C5 met [kenteken]
Over de uitgaven aan de Citroën C5 met [kenteken] bestaat geen discussie. Eigendomsrecherche van deze auto heeft opgeleverd dat deze auto op 13 februari 2013 door verdachte is aangekocht voor een bedrag van € 11.000, waarbij een Opel Corsa werd ingeruild. Het prijsverschil tussen deze voertuigen was € 5.019, wat contant is betaald.Verdachte heeft dit in zijn eerste verhoor bevestigd. Hij heeft toen verklaard in 2008 een Opel Corsa te hebben gekocht voor € 16.000-17.000. Daar heeft hij € 8.000 voor terug gehad toen hij de Citroën C5 kocht , waarbij door hem € 5.000 contant is bijbetaald.De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte aan deze auto een bedrag van
€ 5.019heeft betaald.
3.4.1.2.3 De Mercedes Benz C63 met [kenteken]
Eigendomsrecherche van de Mercedes Benz C63 met [kenteken] heeft uitgewezen dat deze auto op 27 maart 2012 op naam is gesteld van de zoon van verdachte en vijf dagen later op naam van verdachte is gezet. Deze auto is voor een bedrag van € 37.500 aangekocht bij autohandel [naam 5] te Eindhoven. Daar werd een Mercedes SL (die op naam stond van verdachte) ingeruild voor een bedrag van € 17.500. Het prijsverschil van € 20.000 werd contant betaald.
Voorts is in de administratie van [onderneming 2] een inkoopverklaring aangetroffenwaaruit volgt dat deze Mercedes op 19 november 2012 is aangekocht van [verdachte] voor een bedrag van
€ 35.000. Verdachte is klant bij [onderneming 2] , zijn zoon komt niet in de administratie van [onderneming 2] voor.
Verdachte heeft over deze auto tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat hij deze auto samen met zijn zoon heeft gekocht in Eindhoven, de auto was bestemd voor zijn zoon. Ze moesten ongeveer € 17.000 tot 20.000 bij betalen. Omdat hij dit geld, dat hij had geleend aan zijn zoon niet terugkreeg, heeft hij de auto in 2012 verkocht aan [onderneming 2] .
Conclusie rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van de factuur van Autohandel [naam 5] en de verklaring van verdachte dat hij op 27 maart 2012 een bedrag van € 20.000 heeft (bij)betaald voor deze auto.
3.4.1.2.3 De Kia Sportage
Uit eigendomsrecherche is gebleken dat de Kia Sportage op 4 januari 2012 is aangekocht voor een totaalprijs van € 34.730 bij [naam 6] in Vianen en dat daarvoor een Audi van
€ 9.631 (die op naam stond van [naam 7] ) werd ingeleverd. De betaling van het verschil,
€ 25.099, vond contant plaats.
Verklaring [getuige 1] (verkoper)
De verkoper die deze transactie namens [naam 6] heeft verricht, [getuige 1] , is diverse malen gehoord. Met deze getuige is eerst op 4 maart 2013 telefonisch gesproken. Hij verklaarde toen zich te herinneren dat het om een witte Sportage ging, dat er een hele groep mensen de auto kwam bekijken, dat de auto voor de dochter bestemd was, de auto contant betaald werd door de vader, die veel cash op zak had, een joviale vent was en rond de 50-60 jaar oud was. Hij herinnerde zich dat de vader verzocht om achterwege te laten te vermelden dat er een zo groot bedrag contant betaald werd. Op 6 maart 2013 is [getuige 1] nader gehoord. Hij verklaarde gelijk als in zijn eerste verklaring. Na het verhoor werd hem de foto van verdachte getoond, die hij herkende als de man die de KIA contant betaalde.
Op 22 april 2014 is hem de verklaring van [naam 8] , dat de getuige had gebeld om te vragen wat hij moest gaan zeggen voorgehouden. [getuige 1] heeft toen verklaard dat hij inderdaad contact heeft opgenomen, en toen een man genaamd [verdachte] aan de lijn kreeg. Die zei dat de politie achter zijn schoonzoon aanzat en hij gewoon moest vertellen wat er gebeurd was. Hij blijft erbij dat het de oudere man was die de Kia betaalde met contant geld. De getuige is bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord en ook daar bij zijn verklaring gebleven.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij degene is geweest die deze (contante) betaling heeft gedaan, mogelijk heeft hij wel het geld in handen gehad om het te tellen, maar zijn (ex)schoonzoon [naam 7] is degene geweest die deze betaling heeft verricht. Hij heeft verklaard dat de verkoper hem belde en vroeg of hij een auto bij hem had gekocht, waarop verdachte had gezegd, nee mijn dochter. Zijn dochter, [naam 8] en [naam 7] zijn beide bij de rechter-commissaris gehoord en bevestigen de verklaring van verdachte. [naam 8] heeft verklaard dat haar vader, toen de verkoper belde, had gezegd dat hij gewoon de waarheid moest verklaren.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] , die geen familie is van verdachte en geen belang heeft anders te verklaren dan wat er is gebeurd, van meet af aan consistent heeft verklaard over wie de betaling heeft gedaan. Hij weet zich details van deze gebeurtenis te herinneren, zoals dat het ging om een familie, de auto was voor de dochter, de vader was een joviale man van 50-60 jaar oud, die vroeg om een MOT-melding achterwege te laten. Dit alles maakt dat de rechtbank meer waarde hecht aan de verklaring van [getuige 1] , dan aan die van verdachte, zijn dochter en [naam 7] . Uit de factuur volgt dat het bedrag dat verdachte hier heeft contant heeft betaald € 25.099 bedroeg.
3.4.1.2.5 Huurpenningen loods [adres 3]
Op 4 maart 2014 werd de loods [adres 3] betreden ter inbeslagname van een motorfiets, die daar niet werd aangetroffen. Verdachte en zijn zoon kwamen ter plaatse. De verhuurder van de loods [getuige 2] werd gehoord als getuige. Hij heeft verklaard dat hij de loods reeds vijf jaar verhuurde aan verdachte, dat het huurbedrag € 500 per maand bedroeg en verdachte dat contant betaalde.
Verdachte heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat hij de loods zo’n zes of zeven jaar huurde en dat de huurprijs van € 500, met zijn zoon en [naam 7] betaalde, ieder ruim
€ 160, één van hen bracht het langs bij eigenaar [getuige 2] .
De rechtbank zal verdachte in zijn verklaring volgen dat zijn aandeel in de huur € 160 per maand was. Dit betekent dat hij in de periode van de tenlastelegging 26 x € 160 =
€ 4.160hiervoor contant heeft betaald. Voorts heeft verdachte, uitgaande van de verklaring van [getuige 2] op 14 maart 2014 dat verdachte de loods 5 jaar huurde, in de periode van 1 april 2009 tot 1 januari 2012 nog eens een bedrag van 33 x € 160 = € 5.280 hieraan contant uitgegeven.
3.4.1.2.6 De huurpenningen ten behoeve van het vakantiehuis in Spanje
De Spaanse autoriteiten zijn verzocht verdachte te observeren en eigendomsrecherche uit te voeren op de vakantiewoning die door verdachte werd gebruikt. Dit blijkt een woning te zijn gelegen aan de [adres 2] .
De eigenaar van dit pand is de heer [getuige 3] , hij is gehoord als getuige door de Spaanse politie en later ook door de rechter-commissaris.
Hij heeft verklaard de woning sinds oktober 2011 te verhuren aan verdachte. Hij is met verdachte in contact gekomen via een makelaar. Er is een huurovereenkomst opgesteld die hij aan de politie heeft overhandigd. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte hem eerst zes maanden huur, € 12.000,- plus twee maanden borg, € 4.000,- en
€ 1.000,- voor nutsbedrijven heeft betaald. Daarnaast betaalde hij € 200 per maand voor de tuin. Na de eerste zes maanden heeft verdachte ook de resterende vijf maanden vooruit betaald, toen heeft hij dus nog eens € 10.000 gekregen. Het contract was voor elf maanden, het is niet verlengd. Daarna is de huur op wekelijkse basis voortgezet als verdachte kwam. De huurprijs was dan € 800 per week. Het geld voor tuinonderhoud hoefde verdachte dan niet apart te betalen, dat haalde hij uit de borg. Verdachte betaalde al deze bedragen contant.Tijdens zijn verhoor bij de Spaanse politie, dat plaatsvond op 25 februari 2014 heeft [getuige 3] verklaard dat de laatste keer dat verdachte naar het huis was gekomen eind februari van dat jaar was.
Het contract is opgenomen in het dossier, het heeft als ingangsdatum 25 oktober 2011 en is door beide partijen ondertekend.In dit contract is vermeld hetgeen [getuige 3] heeft verklaard, te weten dat de huurtermijn elf maanden is, met een huur van € 2.000 per maand, € 200,- per maand aan kosten, vooruit te betalen en een borg van € 4.000,-.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij deze woning zes tot acht weken per jaar huurtHij gaat meestal met zijn vrouw, soms komt er familie langs. Hij belt dan de eigenaar en betaalt contant voor het huis. Verdachte heeft verklaard een bedrag van € 800 per week te betalen voor het huis. Geconfronteerd met de opmerking van de verbalisanten dat zij een huurcontract hebben gezien heeft hij verklaard: Dat huurcontract wil ik dan wel zien. Ik heb nooit betaald daar. Ik weet niet of er een contract was. Er is misschien wel een contractje geweest, maar dat is niet doorgegaan, ik vond het te duur. Na het tonen van het ondertekend contract heeft verdachte verklaard: Ik heb die bedragen nooit betaald. Dat lijkt wel op mijn handtekening, volgens mij heb ik gezegd dat ik mij dat niet kan veroorloven.Zijn vrouw heeft eveneens verklaard dat de huurprijs € 800 per week was.
Conclusie
De rechtbank hecht ten aanzien van de door verdachte betaalde bedragen meer waarde aan de verklaring van de verhuurder [getuige 3] dan aan die van verdachte en zijn vrouw. Ook hier acht de rechtbank van belang dat [getuige 3] een getuige is die geen belang heeft om ten nadele van verdachte te verklaren, hij kent verdachte slechts als huurder. Bovendien wordt zijn verklaring ondersteund door het huurcontract, een document waarover verdachte in zijn verklaring wisselend heeft verklaard; toen hij niet wist dat het er was wilde hij het wel eens zien, later wist hij het niet meer of het er was en nog weer later was het er wel maar was het niet doorgegaan. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank uit van de verklaring van [getuige 3] .
Dit betekent dat verdachte in de tenlastegelegde periode de volgende bedragen heeft betaald voor de vakantiewoning:
In 2012: € 11.000, te weten € 10.000 aan huur, zijnde het tweede deel van de elf maanden van het contract, betaald in april 2012, plus een bedrag van 5 x € 200 = € 1.000 voor tuinonderhoud.
In 2013: € 4.800, te weten 6 x € 800 huur.
In 2014: € 800, de huur voor de week in februari 2013.
In totaal betekent dit dat verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van
€ 15.600 aan huur voor deze woning contant heeft betaald. In de periode tot 2012, te weten bij aanvang van het huurcontract in oktober 2011) heeft verdachte daarnaast nog, zo volgt uit de verklaring van [getuige 3] , een bedrag van € 17.000 contant aan de huur, borg en tuinonderhoud betaald.
3.4.1.2.7 Geldbedragen contant betaald aan [echtgenote ]
Verdachte heeft in diverse verhoren bij de politie verklaard dat de boodschappen, sinds zijn vrouw gestopt is met werken, met contant geld betaald worden. Zijn vrouw werkte bij [bedrijf 1] en is daarmee gestopt in 2009. Sindsdien geeft hij zijn vrouw elke week € 200., de echtgenote van verdachte heeft deze verklaring bevestigd, zij verklaart dat zij dit bedrag in briefjes van € 50 kreeg.Bij de rechter commissaris heeft [echtgenote ] verklaard dat zij heeft gewerkt tot haar 55ste jaar. Zij is geboren op [geboortedatum].
Conclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [echtgenote ] ergens na haar 55ste verjaardag op 28 oktober 2009 gestopt is met werken en dus dat verdachte in elk geval vanaf 1 januari 2010 zijn vrouw wekelijks € 200 gaf voor boodschappen. Dit betekent dat in de periode tot 1 januari 2012 (begin van de tenlastegelegde periode) daaraan reeds een bedrag van 104 weken x € 200 = € 20.800 was opgegaan en in de periode van de tenlastelegging een bedrag van 112 weken x € 200 = € 22.400.
3.4.1.2.8 Uitgaven voor benzine
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemiddeld € 50 per twee weken contant uitgaf aan benzine.Dit betekent dat hij in de tenlastegelegde periode daar een bedrag van in totaal 56 x € 50 = € 2.800 heeft betaald.
3.4.1.2.9 Contante bedragen aangetroffen in de woning van verdachte
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een bedrag van in totaal
€ 37.500 aan contanten aangetroffen. Deze biljetten werden aangetroffen op de volgende plaatsen:
- In het binnenwerk van een klok: € 14.200 (71 biljetten van € 200)
- Achter een lade in een kast op de slaapkamer: € 18.050
- In het binnenwerk en muntenbak jukebox € 2950 en 1600
- In een portemonnee in een kluis in de hal 700.
De echtgenote van verdachte heeft t.a.v. het bedrag van € 700 verteld dat dit van haar was.Verdachte heeft verklaard dat het geld in de jukebox van zijn zoon was. Het geld in de klok en de biljetten van € 50 en € 20 in het nachtkastje waren van hem.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een bedrag van € 14.200 + € 18.050 = € 32.250 voorhanden heeft gehad en dat beide geldbedragen in de woning verstopt waren op niet makkelijk te vinden plaatsen.
3.4.1.2.10 Resumé ten aanzien van alle contante uitgaven
Gelet op de hiervoor beschreven uitgaven stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode (1 januari 2012 – 28 februari 2014) de volgende bedragen contant heeft uitgegeven:
€ 64.265,28 Porsche Panamera
€ 6.651,65 overige leasebetalingen [onderneming 2]
€ 5.019 Citroën C5
€ 20.000 Mercedes Benz C63
€ 25.099 Kia Sportage
€ 4.160 huur loods [adres 3]
€ 15.600 vakantiewoning Spanje
€ 22.400 boodschappengeld
€ 2.800benzine
€ 165.994,93
In de periode voorafgaand aan de tenlastelegging is eveneens een fors geldbedrag contant besteed. Naast hetgeen hiervoor reeds is beschreven volgt reeds dat verdachte in die periode nog een aantal andere contante uitgaven heeft gedaan. Zo heeft hij 2006 een speedboot gekocht van het merk Chapparal, voor een bedrag van € 24.500, welk bedrag contant werd betaald.In 2011 heeft verdachte deze boot verkocht voor € 17.500.Deze transacties hebben verdachte dus € 7.000 contant geld gekost. Voorts heeft hij verklaard in 2008 een Opel Corsa te hebben gekocht voor € 16.000 of € 17.000, welke bij inruil nog € 8.000 opleverde.Aan deze auto is dus een bedrag van (minimaal) € 8.000 contant opgegaan. In totaal heeft verdachte dus in deze periode een bedrag van € 58.080 contant betaald.
€ 20.800 boodschappengeld
€ 5.280 huur voor de loods in [adres 3]
€ 17.000 huur vakantiewoning
€ 7.000 verschil aankoop-verkoop boot
€ 8.000verschil aankoop-verkoop Opel Corsa
€ 58.080
3.4.1.2.11 Giraal geldverkeer
Onderzoek naar het bekende inkomen en de girale uitgaven van verdachte heeft de volgende informatie opgeleverd.
Bekende inkomsten
Uit informatie van de belastingdienst is gebleken dat het daar bekende inkomen van verdachte over de jaren 2009-2013 er als volgt uit zag.
2009: netto loon € 16.798
2010: netto loon € 21.907
2011: netto loon € 23.257
2012: netto loon € 23.187
2013: netto loon € 13.119 (gedeelte van het jaar).
De echtgenote van verdachte [echtgenote ] , genoot in de periode van de tenlastelegging geen inkomsten uit arbeid. Naar aanleiding van informatie van de belastingdienst bleek dat verdachte de beschikking had over een gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO met [banknummer] en zijn vrouw over een spaarloonrekening. Hiervan zijn de afschriften opgevraagd.
Bankafschriften
Analyse van bankafschriften over de periode 2006-2014 wijst uit dat de gezamenlijke ABN AMRO rekening werd gevoed door looninkomsten van verschillende werkgevers, zorgtoeslag en contante stortingen. In 2012 en 2013 werd een bedrag van € 40.830 per bank overgemaakt.In de jaren 2006-2007 werd, in drie delen een bedrag van in totaal
€ 43.981,06 gestort door justitie in verband met teruggave van beslag.
Betalingen vanaf de bankrekening
Van deze gezamelijke rekening werden in de jaren 2006-2013 voornamelijk vaste lasten betaald, zoals hypotheek, verzekeringen, belastingen, nutsbedrijven, zorgpremies en creditcards. In 2012 werd er een bedrag van € 379 voor levensonderhoud afgeschreven en geen kosten voor benzine. In 2013 werd er ook geen geld voor benzine afgeschreven, wel kosten voor levensonderhoud.
Contante stortingen en opnames
Ten aanzien van de contante stortingen op de gezamelijke rekening blijkt dat in de jaren 2008 tot en met 2011 een bedrag van € 19.855 werd gestort en in 2013 eenmaal een bedrag van € 500. Er wordt in 2006 € 31.300 contant opgenomen, in 2007 € 1.000 en in 2013 € 1.000. In overige jaren vindt geen enkele contante opname plaats. Op 14 april 2014 was het saldo € 9.392,52.
3.4.1.2.12 Is sprake van (gewoonte)witwassen?
Uit de hiervoor genoemde bevindingen volgt dat de contante uitgaven in de tenlastegelegde periode en het geld dat in de woning van verdachte is aangetroffen niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten in deze periode. Ten eerste heeft de rechtbank hiervoor reeds ten aanzien van een groot deel van het inkomen dat verdachte via de bank ontving (van [onderneming 1] ) geoordeeld dat dit afkomstig was van enig misdrijf. Andere legale inkomsten over deze periode zijn niet bekend geworden. Ten aanzien van de inkomsten over de periode van 1 januari 2012 tot en met augustus 2012 (de periode bij [onderneming 7] ), geldt dat ook die inkomsten geen verklaring kunnen geven voor de contante uitgaven in die periode, nu deze geldbedragen niet van de rekening zijn opgenomen, maar zijn besteed aan vaste lasten die per bank zijn voldaan.
Ten aanzien van het aangetroffen grote geldbedrag overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen in contant geld, vaak bestaand uit 500 of 200 euro biljetten en/of zeer grote hoeveelheden kleine coupures van 50 euro en/of 20 euro. Het zonder bescherming voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel verkregen geld maakt het kennelijk de moeite waard om dat risico te lopen. Opvallend in deze zaak is verder dat het geld op plaatsen werd aangetroffen die normaliter niet worden gebruikt om contant geld op te bergen.
Tot slot zijn er aanwijzingen dat verdachte heeft getracht voor derden het zicht op de geldbedragen die hij betaalde te doen onttrekken, namelijk dat hij bij het doen van een grote contante geldbetaling heeft verzocht een MOT-melding achterwege te laten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen contante geld en de betalingen die zijn verricht (vgl. onder meer Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787). De rechtbank constateert dat verdachte over de herkomst van het aangetroffen geld en de financiering van zijn contante uitgaven telkens wisselende en onderling strijdige verklaringen heeft afgelegd.
In zijn eerste verhoor heeft verdachte verklaard dat zich in zijn woning een bedrag van
€ 10.000 tot € 15.000 zou bevinden, waar het lag wilde hij niet vertellen. Dit geld was afkomstig van het geldbedrag van € 60.00 dat hij in 2007 heeft ontvangen van Justitie, waar hij € 15.000 van heeft laten staan en de rest heeft opgenomen. Op de vraag of hij nog ander geld heeft dat niet zichtbaar is via banken heeft hij ‘nee’ geantwoord.
In zijn tweede verhoor heeft hij in antwoord op de vraag heeft u (naast het geld van Justitie, toevoeging rechtbank) nog andere grote bedragen geërfd, gespaard of op andere wijze ontvangen? wederom met ‘nee’ geantwoord. Ten aanzien van zijn vrouw heeft hij verklaard dat zij van 2007 tot 2010 heeft kunnen sparen. Op de vraag waarom er in twee jaar tijd slechts € 1.500 aan contante opnames zijn gedaan heeft hij verklaard: omdat we die € 200 van het stapeltje namen, dan heeft het geen zin om te pinnen.
In het derde verhoor heeft verdachte, nadat hij was geconfronteerd met het feit dat in zijn woning een veel groter geldbedrag is aangetroffen dan hij in eerste instantie zelf had verklaard: dat geld is gewoon gespaard en er kwam ook weer geld terug van die Mercedes C63. Op een vraag later in het verhoor hoe hij de contante uitgaven heeft kunnen financieren: dat is natuurlijk die € 60.000 van justitie en ik kreeg geld van de Mercedes en de boot.
In zijn vierde verhoor heeft hij verklaard dat het geld in zijn woning afkomstig is van de Mercedes, daar heeft hij € 22.000 van ontvangen in biljetten van € 200, 100 stuks, en daar heeft hij tussendoor wat vanaf gehaald. Dit was het bedrag dat in de klok lag.
In zijn vijfde verhoor heeft hij verklaard dat het geld dat in zijn woning is aangetroffen gewoon spaargeld is en handelsgeld uit de ambulante handel. Later in dit verhoor heeft hij verklaard dat het geld thuis van de Mercedes C is geweest (€ 20.000) en van de boot
(€ 17.000). Op de vraag of er dan verder niets in of uit die spaarpot is gegaan, heeft hij verklaard: Jawel, ik gaf mijn vrouw iedere week € 200 vanaf moment dat zij stopte met werken. Dat is in 2009 geweest bij [bedrijf 1] . In hetzelfde verhoor heeft verdachte verklaard op de vraag waarom hij in zijn eerste verklaring niet over het totale bedrag heeft verklaard, dat hij overrompeld was en niet meer aan het bedrag in de klok had gedacht.
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn verklaringen het hiervoor omschreven witwasvermoeden onvoldoende ontzenuwd. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte over het geld ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het geld van Justitie overweegt de rechtbank ten eerste dat dit in werkelijkheid fors minder is geweest dan dat verdachte steeds heeft verklaard, en dat hij, zo blijkt uit zijn bankafschriften, daarvan in de jaren 2006-2007 € 32.300 contant heeft opgenomen. Uit deze bankafschriften blijkt echter ook dat in de jaren daarna, van 2008 tot 2011, een bedrag van € 19.855 weer terug op de rekening is gestort. Gelet daarnaast op de hiervoor door de rechtbank vastgestelde genoemde contante uitgaven in periode voor aanvang van de tenlastelegging, een bedrag van € 58.080 acht de rechtbank het uitgesloten dat verdachte aan het begin van 2012 hier nog contant geld van over had.
Dit betekent ook dat de verklaring van verdachte dat hetzij het geld in de woning hetzij een deel van zijn contante uitgaven zijn betaald met geld dat terugkwam van de Mercedes C63 of van de boot geen hout snijden. Het bedrag van € 20.000 dat hij in november 2012 van [onderneming 2] terugkreeg voor de Mercedes, was immers in april van dat jaar ook door hem zelf betaald en leverde dus geen nieuw legaal inkomen op. Het geld dat hij in 2011 terugkreeg van de boot was tegen de tijd van de zoeking ruimschoots opgegaan aan de contante uitgaven die nadien zijn gevolgd.
Dat de uitgaven met spaargeld van verdachte zelf zijn gedaan, acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Ten aanzien van het sparen door de echtgenote geldt dat hiermee geen contant geld of contante uitgaven kunnen worden verklaard, nu haar salaris contant werd betaald en er door haar geen (grote) geldbedragen van de rekening zijn opgenomen.
Ten aanzien van het sparen door verdachte zelf geldt dat verdachte in zijn eerste twee verhoren stellig heeft verklaard naast het geld van justitie geen andere spaartegoeden te hebben gehad. Later in zijn verhoren, geconfronteerd met alle uitgaven, zijn die erop eens wel. Hoeveel en van welke legale inkomstenbronnen hij dan zou hebben gespaard heeft verdachte niet verklaard. De enige inkomstenbron waarop hij naast [onderneming 1] heeft gesproken, de ambulante handel, leverde hem volgens zijn verklaring ter terechtzitting een bedrag van zo’n € 50 tot € 200 per maand op, met wisselende frequenties. Daargelaten dat verdachte dit zelf ook niet heeft beweerd, acht de rechtbank het uitgesloten dat verdachte met die handel de contante bedragen heeft verdiend als die welke zijn uitgegeven. Aan de stelling van de raadsman dat het spaargeld afkomstig zou zijn uit contante inkomsten verdiend bij [bedrijf 2] gaat de rechtbank voorbij. Verdachte heeft hier zelf niets over verklaard en bewijstukken hiervan zijn niet overgelegd.
Ten aanzien van de op de tenlastelegging genoemde Porsche, Citroën en de Mercedes met [kenteken] kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat deze zijn gefinancierd met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is geweest en daarmee voorwerpen zijn die zijn witgewassen. Van de Mercedes met [kenteken] geldt dat niet, nu uit het dossier niet valt af te leiden hoe het zat met de eerder ingeruilde Mercedes SL en bij die stand van zaken niet kan worden uitgesloten dat die auto niet met crimineel geld was gefinancierd. Gelet op zijn verklaring dat verdachte de boot met geld van Justitie heeft gekocht, zal de rechtbank hem van het witwassen daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van de contante uitgaven die zijn gedaan en een groot deel van het geld dat in de woning is aangetroffen geldt eveneens dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is geweest en verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door dit geld voorhanden te hebben en uit te geven dan wel de vindplaats daarvan te verhullen.
Gelet op de omvang van de geldbedragen, het aantal auto’s en de duur waarin dit heeft plaatsgevonden is sprake van gewoontewitwassen.