Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
30 augustus 2016.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Tadzjiekse asielzoeker en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Litouwen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er in Litouwen sprake was van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om eventuele schendingen van zijn rechten aan te kaarten bij de Litouwse autoriteiten of de Europese rechter.
De rechtbank nam de feiten als vaststaand aan, waaronder het verzoek van de Nederlandse autoriteiten aan Litouwen om de eiser over te nemen. De rechtbank concludeerde dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat dit niet het geval was. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak ongegrond was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van griffier S.J. van Ravenhorst.