ECLI:NL:RVS:2013:CA0113

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207975/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen afwijzing door Hongaarse autoriteiten

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in Hongarije asiel heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de Hongaarse autoriteiten is afgewezen. De vreemdeling heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij in Servië, dat door Hongarije als een veilig derde land wordt aangemerkt, geen effectieve rechtsbescherming kan krijgen. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat het instellen van beroep bij de Hongaarse rechter op voorhand zinloos is. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in zijn besluit aangegeven dat de vreemdeling kan worden overgedragen aan Hongarije, en dat er rechtsmiddelen beschikbaar zijn tegen detentie. De vreemdeling heeft verschillende rapporten over de situatie van asielzoekers in Hongarije overgelegd, waaruit blijkt dat er zorgen zijn over detentieomstandigheden en mishandelingen. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de Hongaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. De grieven van de vreemdeling zijn ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter is bevestigd. De Afdeling concludeert dat de overdracht van de vreemdeling aan Hongarije niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.

Uitspraak

201207975/1/V4.
Datum uitspraak: 6 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 7 augustus 2012 in zaak nrs. 12/18299 en 12/18300 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft de minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.J.M.F.P. Wouters, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen. De zaak is ter zitting tegelijkertijd behandeld met zaken nrs. 201206946/1/V4 en 201206965/1/V4.
De Afdeling heeft het onderzoek heropend teneinde nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in te winnen. De Afdeling heeft de vreemdeling verzocht in te gaan op de door de staatssecretaris ter zitting gegeven toelichting waarbij deze heeft verwezen naar de beantwoording van kamervragen op 26 oktober 2012 door zijn ambtsvoorganger en de bij die beantwoording betrokken brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken van 11 oktober 2012.
Bij brief, bij de Afdeling binnengekomen op 21 december 2012, heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Bij brief van 17 januari 2013 heeft de staatssecretaris een reactie en een nader stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De Afdeling heeft de reactie van de vreemdeling, ontvangen op 21 december 2012, ter kennisneming aan de staatssecretaris doorgezonden en de staatssecretaris gevraagd of deze toestemming verleent om van een nadere behandeling ter zitting af te zien. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de staatssecretaris toestemming verleend. Het bij de brief gevoegde nadere stuk wordt niet meer in de beoordeling betrokken.
3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
3.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingen-circulaire 2000, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt van de mogelijkheid om op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening het asielverzoek zelf te behandelen, terughoudend gebruik gemaakt.
Volgens paragraaf C3/2.3.6.2, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt ten principale op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan dat de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd.
4. De vreemdeling heeft op 25 mei 2012 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Hongarije op grond van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2011, in zaak nr. 201009278/1/V3), blijkt uit het arrest van 21 januari 2011 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 30696/09, (www.echr.coe.int; hierna: het arrest in de zaak M.S.S.) dat het EHRM bij de beoordeling of overdracht van een vreemdeling met toepassing van de Verordening aan een andere lidstaat in strijd is met artikel 3, dan wel 13 van het EVRM, in het bijzonder de detentie- en/of levensomstandigheden waarmee de overgedragen asielzoeker in dat land wordt geconfronteerd en de kwaliteit van de asielprocedure in dat land betrekt. Voorts vloeit uit het arrest in de zaak M.S.S. voort dat ook in een situatie waarin een vreemdeling zijn stelling dat overdracht strijdig is met artikel 3 van het EVRM, louter onderbouwt met een beroep op algemene documentatie die informatie bevat over één of meer van de blijkens het arrest relevante aspecten, een zorgvuldige beoordeling daarvan geboden is.
In voormelde uitspraak van 14 juli 2011 is eveneens overwogen dat er, gelet op de beoordeling waartoe het arrest in de zaak M.S.S. noopt, vanuit kan worden gegaan dat eventuele schendingen van het Unierecht in het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen die buiten het kader van de door het EHRM in de zaak M.S.S. bij de beoordeling betrokken aspecten vallen en derhalve niet leiden tot de conclusie dat bij overdracht aan een andere lidstaat sprake is van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM, niet tot het oordeel leiden dat een lidstaat vanwege dergelijke schendingen de behandeling van een asielverzoek met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Verordening aan zich moet trekken. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011 in de gevoegde zaken C-411/10 en C-493/10 (www.curia.europa.eu) blijkt dat zo op de juiste wijze is beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Unierecht.
6. In de grieven 2 en 7 tot en met 9, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat Hongarije jegens hem het EVRM en het Vluchtelingenverdrag niet zal naleven.
De vreemdeling voert daartoe aan dat Dublinclaimanten na overdracht aan Hongarije langdurig worden gedetineerd, dat de rechterlijke toetsing van de verlenging van de detentie slechts een formaliteit is en dat tijdens detentie mishandelingen van vreemdelingen plaatsvinden. Verder lopen Dublinclaimanten het risico dat hun asielaanvraag wordt aangemerkt als een herhaalde asielaanvraag, zelfs als een eerdere asielaanvraag in Hongarije nog niet inhoudelijk was behandeld.
6.1. De vreemdeling heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat overdracht aan Hongarije strijdig is met artikel 3 van het EVRM in de besluitvormingsfase en in beroep verwezen naar de volgende stukken:
1. een brief van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR), Büro in Österreich, Situation von Asylsuchenden in Ungarn, van 3 februari 2012;
2. een rapport van het Hungarian Helsinki Committee (hierna: het HHC), Access to protection jeopardised, van december 2011;
3. een door de president van het EHRM getroffen interim measure van 11 januari 2012 (zaak nr. 2283/12);
4. een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 1 mei 2012 in zaak nr. AWB 12/11395;
5. een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 24 januari 2012 in zaak nr. AWB 12/2308;
6. een rapport van de UNHCR, Hungary as a country of asylum, Observations on the situation of asylum-seekers and refugees in Hungary, van april 2012;
7. een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 9 juli 2012 in zaak nr. AWB 12/11389;
8. een door de president van het EHRM getroffen interim measure van 25 mei 2012 (zaak nr. 29919/12);
9. een aantal op internet verschenen krantenberichten over het UNHCR-rapport van april 2012;
10. een rapport van Pro Asyl, Ungarn: Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit, Bericht einer einjährigen Recherche bis Februar 2012.
6.2. In hoger beroep heeft de vreemdeling verwezen naar de volgende stukken:
11. een rapport van het HHC, Serbia as a Safe Third Country: Revisited, van juni 2012;
12. een rapport van Pro Asyl, Hungary: Refugees between arrest and homelessness, van november 2012;
13. een rapport van Amnesty International, Positionspapier zu Rücküberstellungen nach Ungarn, van 22 oktober 2012;
14. een rapport van de UNHCR, Note on Dublin transfers to Hungary of people who have transited through Serbia, van oktober 2012;
15. een brief van de European Council on Refugees and Exiles (hierna: ECRE) en Vluchtelingenwerk aan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, van 15 oktober 2012;
16. een persbericht en een brief van ECRE, van 25 september 2012.
6.3. Het hiervoor vermelde stuk 11 dateert van vóór de aangevallen uitspraak, terwijl de vreemdeling geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom hij dit stuk niet al in beroep heeft overgelegd. Dit stuk kan derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
De hiervoor vermelde stukken 12 tot en met 16 dateren van ná de aangevallen uitspraak. Stuk 12 betreft een Engelstalige versie van het in beroep overgelegde stuk 10. De overgelegde passage uit stuk 13 heeft betrekking op de overdracht van asielzoekers door Hongarije aan Servië in 2011. De stukken 15 en 16 bevatten een oproep geen asielzoekers aan Hongarije over te dragen die Hongarije via Servië zijn binnengekomen, waarbij wordt verwezen naar diverse stukken waarnaar de vreemdeling al in de besluitvormingsfase en in beroep heeft verwezen. Nu de inhoud van de stukken 12, 13, 15 en 16 betrekking heeft op de periode van voor de aangevallen uitspraak, kunnen deze bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Stuk 14 kan worden aangemerkt als een nadere toelichting op het door de vreemdeling al in beroep ingenomen standpunt dat Servië door Hongarije ten onrechte wordt aangemerkt als veilig derde land en wordt derhalve eveneens in de beoordeling betrokken.
6.4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris zich ter toelichting van zijn standpunt dat de vreemdeling kan worden overgedragen aan Hongarije mede beroepen op de antwoorden die zijn ambtsvoorganger heeft gegeven op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 383; hierna: de Kamervragen) en de bij die beantwoording betrokken brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken van 11 oktober 2012 (hierna: de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken). Daarin wordt gereageerd op kritiek van de UNHCR op de asielprocedure in Hongarije en wordt er verder op gewezen dat de Hongaarse regering aan het parlement een aantal voorstellen tot wetswijziging heeft voorgelegd ter verbetering van de asielprocedure.
In de beantwoording van de Kamervragen en de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken wordt gereageerd op kritiek van de UNHCR op Hongarije en daarmee op de in de onderhavige procedure door de vreemdeling ingebrachte rapporten. De verwijzing naar de beantwoording van de Kamervragen en de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken betreffen in zoverre een nadere toelichting van de staatssecretaris op een eerder ingenomen standpunt. Deze stukken kunnen derhalve in de beoordeling worden betrokken.
6.5. Naar aanleiding van het betoog van de vreemdeling dat hij na overdracht aan Hongarije een groot risico loopt daar te worden gedetineerd en dat tegen detentie alsmede de voortduring daarvan geen effectieve rechtsmiddelen bestaan, vermeldt het door de vreemdeling overgelegde rapport van de UNHCR "Hungary as a country of asylum" van april 2012, op pagina 9, voor zover hier van belang, het volgende:
"OIN treats most asylum-seekers returned to Hungary under the Dublin II Regulation as irregular migrants. They are generally issued with an expulsion order upon arrival in Hungary, automatically followed by placement in administrative detention. The Hungarian Helsinki Committee has challenged this practice in five cases involving the expulsion of asylum-seekers returned to Hungary under the Dublin II Regulation. The Metropolitan Court of Budapest has issued three judgements stating that the expulsion orders issued by the OIN were not lawful, that the OIN should have suspended the entire expulsion procedure until final determination of the asylum claims, and that there exists no lawful ground for expulsion of an individual returned pursuant to the Dublin II Regulation where that individual requests asylum."
Ter zitting heeft de staatssecretaris, ter toelichting van zijn standpunt dat niet alle vreemdelingen die in het kader van de Verordening worden overgedragen worden gedetineerd, verwezen naar een voetnoot bij deze passage. Daarin is vermeld:
"It must be noted however that some 118 asylum-seekers returned under the Dublin arrangement were accommodated in open OIN reception facility in Debrecen in 2011 (number of asylum-seekers returned to Hungary in 2010: 742, in 2011: 448)."
6.6. Ter zitting heeft de staatssecretaris ter toelichting van zijn standpunt ook verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen en de daarbij betrokken brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"During the refugee status determination procedure as a general rule asylum seekers are accomodated in open reception facilities and provided with basic living conditions. Immigration detention is ordered only against those aliens who were transferred under the Dublin procedure and whose application for asylum lodged in Hungary was already rejected in a final decision and against whom expulsion was ordered by the immigration authorities. Consequently, the Note incorrectly concludes that Hungarian authorities systematically restrict personal freedom of asylum seekers transferred under the Dublin procedure or order their expulsion to Serbia."
6.7. Wat de rechterlijke beoordeling van de voortzetting van de detentie betreft heeft de vreemdeling onder andere verwezen naar het rapport van Pro Asyl, Ungarn: Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit (pagina 14), en de brief van de UNHCR van 3 februari 2012 (pagina 1). In deze documenten is onderscheidenlijk vermeld:
"Lokale Gerichte erlassen grundsätzlich identische Entscheidungen in allen Fällen, die Begründung ist kurz und prägnant und lässt eine angemessene Beurteilung der vorgetragene Fakten und Individualisiering vermissen. Die langjährige Erfahrung des HHC zeigt, dass - anders als in den meisten europäischen Staaten - die Verlängerung der Abschiebehaft in Ungarn automatisch ist."
"Entscheidungen der Behörden über Inhaftierungen müssen gerichtlich bestätigt werden. Diese gerichtliche Untersuchung ist nach Einschätzung von UNHCR allerdings eine blo?e Formalität und führt zu keiner inhaltlichten Überprüfung der Haftgründe. Nach UNHCR- Erkenntnissen dauert die gerichtliche Haftprüfung bei Asylsuchenden für Gruppen von zehn bis 20 Häftlingen regelmä?ig nicht länger als insgesamt 30 Minuten. Folglich kann nicht davon ausgegangen werden, dass jeder Einzelfall sorgfältig darauf hin geprüft wird, ob die Haftverhängung rechtmä?ig erfolgt ist".
6.8. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt dat vreemdelingen die aan Hongarije worden overgedragen veelvuldig worden gedetineerd. Uit de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken blijkt evenwel dat uitgangspunt is dat slechts aan Hongarije in het kader van de Verordening overgedragen vreemdelingen worden gedetineerd van wie een asielaanvraag door de Hongaarse autoriteiten al is afgewezen en waartegen een ‘expulsion order’ (uitzettingsbevel) is uitgevaardigd. Uit de cijfers in de hiervoor in overweging 6.5. weergegeven voetnoot blijkt dat in 2011 meer dan een kwart van de in het kader van de Verordening overgedragen vreemdelingen in een open opvang werd gehuisvest. Uit het UNHCR-rapport van april 2012 blijkt dat aan Hongarije overgedragen vreemdelingen in de praktijk vaak een expulsion order wordt opgelegd, hetgeen grond vormt deze vreemdelingen te detineren. Het rapport vermeldt echter ook dat het "Metropolitan Court of Budapest" heeft geoordeeld dat een expulsion order pas kan worden uitgevaardigd, nadat een asielaanvraag is afgewezen. Het eerder uitvaardigen van een dergelijk bevel werd onrechtmatig geoordeeld. Hieruit blijkt dat het mogelijk is tegen een ten onrechte uitgevaardigde expulsion order en de daarop volgende detentie in rechte op te komen.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de voortzetting van de detentie door een rechter dient te worden getoetst. Alhoewel uit de rapporten ook blijkt dat dit veelal een formaliteit is, laat dat onverlet dat er een rechterlijk toetsingsmoment is en daarmee de mogelijkheid die verlenging te bestrijden. Verder levert de omstandigheid dat een asielzoeker wiens aanvraag is afgewezen, kan worden gedetineerd, op zichzelf geen schending van artikel 3 van het EVRM op.
6.8.1. Ter toelichting van zijn betoog dat vreemdelingen in detentie het risico lopen op mishandeling heeft de vreemdeling verwezen naar diverse documenten. In het UNHCR-rapport van april 2012 (pagina 17) is vermeld:
"Detained asylum-seekers vehemently complained about the violent behavior of the guards. While not every guard behaves in an inappropriate manner, some particular guards and indeed entire shifts allegedly harrass detainees verbally and even physically. Detained asylum-seekers also complain about having been systematically given drugs/tranquilizers, resulting in some of them becoming addicted by the end of their detention term."
In een bij deze passage behorende voetnoot is vermeld:
"Following UNHCR intervention with the Police in October 2011, significantly fewer reports have been received on this issue."
Het UNHCR-rapport van april 2012 (pagina 18) vermeldt dat naar aanleiding van klachten van asielzoekers over verwondingen vanwege mishandelingen door bewakers de UNHCR in vijf individuele zaken heeft geïntervenieerd:
"The Hungarian police conducted inquiries in each case and found that no ill-treatment took place, and apparently no disciplinary or other measures were taken. However, the police initiated an interagency consultative process in December 2011 with IOM, UNHCR, the Hungarian Helsinki Committee and Menedék Hungarian Association for Migrants, in order to map the main shortcomings of the detention system and produce an Action Plan to address the gaps."
In de brief van de UNHCR van 3 februari 2012 (pagina 3), die met name gaat over in het kader van de Verordening aan Hongarije overgedragen vreemdelingen, is het volgende vermeld:
"Das Hauptproblem, das bei Befragungen von Inhafierten durch UNHCR in September 2011 festgestellt wurde, betraf Misshandlungen durch Polizeikräfte in den Hafteinrichtungen. Demnach hat es den Anschein, dass Misshandlungen und Belästigungen durch die Polizisten sehr häufig und immer wieder vorkommen. (…) Eine wesentliche Ursache scheint zu sein, dass die Polizei in den Hafteinrichtungen hunderte neue Wächter anstellte und diese ohne Ausbildung und ohne Kontrollmechanismen Dienst versehen lässt. Die Hausordnungen sind oftmals mehrdeutig formuliert und werden folglich von den Häftlingen oder dem Wachpersonal nicht immer richtig verstanden."
6.8.2. Uit de overgelegde rapporten blijkt dat in detentiecentra mishandelingen door de politie veelvuldig voorkwamen en dat het toedienen van kalmeringsmiddelen aan vreemdelingen in detentiecentra tot afhankelijkheid van die middelen heeft geleid. Uit de rapporten komt ook het beeld naar voren dat dit onder andere is veroorzaakt door het op korte termijn doorvoeren van wijzigingen in de organisatie van detentiecentra en het aanstellen van onopgeleide bewakers. Uit het UNHCR-rapport blijkt echter dat sedert een interventie van de UNHCR er significant minder klachten zijn over het toedienen van kalmeringsmiddelen aan gedetineerden. Voorts is niet gebleken dat bij de Hongaarse autoriteiten niet over mishandelingen kan worden geklaagd, waarbij mede in aanmerking is genomen dat naar aanleiding van interventie door de UNHCR in individuele zaken door de politie onderzoeken zijn gestart.
6.9. Naar aanleiding van de klacht van de vreemdeling dat Dublinclaimanten het risico lopen dat hun aanvraag ten onrechte als een herhaalde asielaanvraag wordt beschouwd, zelfs als een eerste asielaanvraag niet eerder in Hongarije inhoudelijk is beoordeeld, wordt verwezen naar de brief van de UNHCR van 3 februari 2012 (pagina 4), waarin staat vermeld:
"Asylsuchende, die aufgrund der Dublin-II-Verordnung rückübernommen werden, nachdem sie bereits zuvor in Ungarn einen Asylantrag gestellt hatten und deren Verfahren eingestellt wurde, können nach ihrer Rückkehr ihr vorheriges Asylverfahren nicht weiterführen. Ihre Asylanträge werden als Folgeanträge behandelt, auch wenn im vorherigen Verfahren noch keine inhaltliche Anhörung zu den Asylgründen und keine inhaltliche Prüfung der Asylgründe erfolgt ist."
Het UNHCR-rapport van april 2012 (pagina 8) vermeldt dat:
"Access to procedure has proven to be problematic in the context of Dublin II returns. Asylumseekers returned to Hungary under the Dublin arrangement are not automatically considered by the Hungarian authorities as aylum-seekers. They must therefore re-apply for asylum once they have been returned to Hungary, even if they had previously sought protection in another European state, and irrespective of the fact that they had been transferred in accordance with the Dublin II Regulation. These applications are considered to be subsequent applications."
Ter zitting heeft de staatssecretaris ter toelichting van zijn standpunt ook verwezen naar de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken. In die brief heeft de Hongaarse minister gereageerd op kritiek van de UNHCR. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
"Furthermore, the note reflects upon matters in national practice, which had already been addressed several month's ago as a result of the dialogue with the UNHCR. As of 15 july 2012 within the framework of existing national legislation Hungarian authorities examine each asylum application submitted by persons transferred under the Dublin procedure in merit."
Volgens de brief van de UNHCR van 3 februari 2012 worden asielaanvragen van Dublinclaimanten, ook als een eerdere asielprocedure in Hongarije is afgebroken zonder dat een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden, als herhaalde aanvragen aangemerkt. Niet in geschil is dat de vreemdeling in Hongarije al eerder asiel heeft aangevraagd waarop afwijzend is beslist. Gelet daarop ziet de passage uit de brief niet op de situatie van de vreemdeling. Overigens blijkt uit de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken dat een asielaanvraag van een vreemdeling die in het kader van de Verordening aan Hongarije wordt overgedragen inhoudelijk zal worden bezien.
7. In de grieven 3 tot en met 5 en 10, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat Hongarije asielaanvragen van vreemdelingen die afkomstig zijn uit derde landen, zoals Servië, niet zelf inhoudelijk behandelt niet betekent, dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daartoe heeft de voorzieningenrechter redengevend geacht dat tegen het afwijzende besluit van de Hongaarse autoriteiten een rechtsmiddel openstond, hetgeen in het claimakkoord is bevestigd.
De vreemdeling betoogt dat de UNHCR van mening is dat de Hongaarse autoriteiten Servië ten onrechte aanmerken als een veilig derde land, waardoor hij het risico loopt dat hij zonder een inhoudelijke beoordeling naar Servië zal worden verwijderd alwaar niet is gewaarborgd dat zijn aanvraag inhoudelijk zal worden beoordeeld. Ter toelichting van zijn betoog dat Servië niet kan worden aangemerkt als veilig derde land verwijst de vreemdeling onder andere naar het rapport van Pro Asyl, Ungarn: Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit van maart 2012. Verder betoogt de vreemdeling dat de rechtsmiddelenclausule in het jegens hem genomen afwijzende Hongaarse besluit onduidelijk is en dat een beroepstermijn van drie dagen geen effectief rechtsmiddel is.
7.1. In het rapport van Pro Asyl, Ungarn: Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit (pagina 26), staat het volgende:
"Denn Ungarn verweigert Asylsuchenden, die über Serbien nach Ungarn eingereist sind, die Untersuchung ihrer Asylanträge aufgrund der Annahme, Serbien sei in der Lage, diesen Personen den benötigten Schutz zu gewähren. Seit der Asylgesetzänderung im Dezember 2010 hat Ungarn eine Regelung geschaffen, in der die Einreise über einen ‘sicheren Drittstaat’ zu prüfen ist, bevor Ungarn für die Durchführung eines Asylverfahrens zuständig wird. Serbien gilt in Ungarn als ‘sicherer Drittstaat’. Das bedeutet de facto, dass Flüchtlinge, die über Serbien nach Ungarn gelangen, seit Beginn des Jahres 2011 von Abschiebung nach Serbien bedroht sind."
De brief van UNHCR van 3 februari 2012 (pagina 4) vermeldt het volgende:
Die ungarische Asylbehörde sieht Serbien entgegen der Auffassung von UNHCR nach wie vor als sicheren Drittstaat für Asylsuchende an und führt Asylsuchende, die über Serbien eingereist sind, ohne vorherige Prüfung des Asylantrags in der Sache nach Serbien zurück. Dies gilt auch für Verfahren, in denen der Antragsteller zuvor aufgrund des Dublin-Systems nach Ungarn rücküberstellt wurde."
Ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat indien de Hongaarse autoriteiten een asielaanvraag afwijzen omdat zij Servië als veilig derde land aanmerken een vreemdeling daartegen bij de Hongaarse rechter dient op te komen dan wel de president van het EHRM om een interim measure dient te verzoeken.
7.2. Vaststaat dat de vreemdeling in Hongarije asiel heeft aangevraagd en dat de Hongaarse autoriteiten deze aanvraag bij besluit van 1 maart 2012 hebben afgewezen. Uit de door de vreemdeling overgelegde vertaling van dat besluit blijkt dat Servië als een veilig derde land wordt aangemerkt omdat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij in Servië geen mogelijkheid had voor effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 2 punt i van de Hongaarse Vluchtelingenwet. De Hongaarse autoriteiten hebben in het claimakkoord bevestigd dat daartegen beroep kon worden ingesteld.
Voor zover de vreemdeling van mening mocht zijn dat het door de Hongaarse autoriteiten genomen besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM, het refoulementverbod of andere verdragsverplichtingen, dan is het aan de vreemdeling om daarover te klagen bij de Hongaarse rechter dan wel het EHRM. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat het instellen van beroep bij de Hongaarse rechter op voorhand zinloos moet worden geacht.
8. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt dat er Dublinclaimanten na overdracht aan Hongarije worden gedetineerd, dat de effectiviteit van de rechtsmiddelen tegen detentie voor verbetering vatbaar is, dat er meldingen zijn over mishandelingen gedurende de detentie, dat vreemdelingen die eerder in Hongarije een asielprocedure hebben afgebroken het risico lopen dat na overdracht aan Hongarije hun asielaanvraag niet meer inhoudelijk wordt beoordeeld en dat Servië door Hongarije wordt aangemerkt als veilig derde land. Uit de stukken en de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken blijkt evenwel ook dat niet alle in het kader van de Verordening aan Hongarije overgedragen vreemdelingen worden gedetineerd en dat rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen het opleggen en verlengen van detentie. Ook is gebleken dat de Hongaarse autoriteiten naar aanleiding van klachten over mishandelingen in detentiecentra maatregelen hebben getroffen onder andere door bewakingspersoneel beter op te leiden. Niet is gebleken dat bij de Hongaarse autoriteiten niet over mishandelingen in detentiecentra kan worden geklaagd. Uit de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken blijkt dat asielaanvragen van vreemdelingen die in het kader van de Verordening aan Hongarije wordt overgedragen inhoudelijk zullen worden beoordeeld. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het instellen van beroep bij de Hongaarse rechter tegen besluiten waarin de Hongaarse autoriteiten Servië aanmerken als een veilig derde land, en om die reden afzien van een inhoudelijk beoordeling van de asielaanvraag, op voorhand zinloos moet worden geacht. Ten slotte is gebleken dat de Hongaarse regering aan het parlement een aantal wetswijzigingen heeft voorgelegd om de asielwetgeving te verbeteren en bereid is in samenwerking met de UNHCR aan verdere verbeteringen te werken.
Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdeling aan Hongarije een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3, dan wel 13 van het EVRM en dat de staatssecretaris zich om die reden niet met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kan stellen, dat ervan kan worden uitgegaan dat Hongarije deze bepalingen niet zal schenden.
De grieven twee, drie, vier, vijf, zeven, acht, negen en tien falen.
9. Hetgeen als eerste en zesde grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2013
307-751.