ECLI:NL:RBDHA:2016:11589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
AWB 16/5122 en 16/5124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens ernstige misdrijven en gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft sinds 1979 in Nederland verbleven en is meerdere keren veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder geweldsmisdrijven. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod gerechtvaardigd zijn op basis van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat van toepassing is op vreemdelingen die zich schuldig maken aan misdrijven die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers met zich meebrengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een veelpleger is en dat zijn criminele gedrag een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met zijn recht op respect voor zijn privé- en gezinsleven, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/5122 (beroep)
AWB 16/5124 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.P. Guérain, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en jegens eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar. Verweerder heeft eiser in dit besluit een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden.
Bij besluit van 10 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser verblijft sinds 1979 in Nederland. Eiser heeft op 26 februari 1990 een aanvraag ingediend om een vergunning tot vestiging, welke hem is verleend. Deze vergunning tot vestiging is bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), op grond van artikel 115, derde lid, aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
1.1 Uit het zich in het dossier bevindende uittreksel Justitiële Documentatie van 22 december 2015 blijkt dat eiser vanaf 1992 meermaals is veroordeeld wegens het plegen van misdrijven, laatstelijk op 23 november 2015, waarbij eiser is veroordeeld tot twee jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) wegens het meermaals overtreden van artikel 310 en artikel 312, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr).
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft zich na 1 juli 2012 schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten en is hiervoor onherroepelijk is veroordeeld. Gelet daarop is artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) van toepassing, zoals dit is gewijzigd met ingang van 1 juli 2012. Eiser is bij gerechtelijke uitspraken voor in totaal 93 misdrijven onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf. Gelet daarop kan hij worden aangemerkt als een veelpleger in de zin van artikel 3.86, vierde lid, Vb. In totaal heeft eiser 251 maanden detentie opgelegd gekregen. Eiser overschrijdt hiermee de hoogst geldende norm van 14 maanden als vermeld in artikel 3.86, vijfde lid, Vb. Dit vormt aanleiding de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. De intrekking van de verblijfsvergunning en de uitvaardiging van het inreisverbod vormen een inbreuk op het recht op respect voor het familie- of gezinsleven dan wel privéleven van eiser als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Echter, verweerder heeft deze inmenging gerechtvaardigd geacht. Na afweging van alle belangen komt aan het algemeen belang van de samenleving zwaarder gewicht toe dan aan het persoonlijk belang van eiser. De inmenging in het familie- of gezinsleven dan wel privéleven van eiser is toegestaan in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten.
De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Verweerder heeft tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw. Eiser kan, gelet daarop, geen rechtmatig verblijf hebben. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) volgt dat eiser, zolang voornoemd inreisverbod voortduurt, geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat beroep kan immers niet leiden tot de door eiser beoogde ongedaanmaking van de intrekking van de verblijfsvergunning, nu eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang het inreisverbod voortduurt. Of de aan eiser verleende verblijfsvergunning terecht is ingetrokken kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod aan de orde worden gesteld.
De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
Eiser voert allereerst aan dat hij, gelet op artikel 13 juncto artikel 8 EVRM recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Indien eiser wordt uitgezet voordat de rechter heeft kunnen beslissen of het bestreden besluit rechtmatig is, wordt hem een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel onthouden.
4.1
Nu eiser nog niet is uitgezet heeft eiser deze beroepsgrond ter zitting laten vallen. De beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking.
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn verblijfsvergunning niet kan intrekken, gelet op het bepaalde in artikel 3.86, tiende lid, Vb. Eiser wijst op het Besluit van 26 maart 2012, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanscherping van de glijdende schaal (Staatsblad, 2012, nr. 158). In de Nota van Toelichting bij dit besluit wordt uitgebreid ingegaan op de intrekking van de verblijfsvergunning na 20 jaar en de glijdende schaal. Het moet gaan om zeer ernstige misdrijven en om misdrijven die de rechtsorde schokken zoals ernstige geweldsmisdrijven en zedenmisdrijven. Hoewel het feit uit 2006, met parketnummer [#] ernstig is, is er geen sprake van een misdrijf dat de rechtsorde schokte of schokt. Uit het arrest van het Hof met parketnummer [#] blijkt uit het bewezengeachte feit dat eiser het slachtoffer heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en haar tegen een muur heeft geduwd en/of gegooid. Deze feiten zijn niet mals, maar voldoen niet aan het gestelde in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, Sr, nu het niet gaat om een ernstig geweldsdelict waarbij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft plaatsgevonden en waarbij de rechtsorde geschokt is.
5.1
Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Hoewel eiser meer dan tien jaar rechtmatig verblijf heeft in Nederland staat artikel 3.86, tiende lid, Vb niet in de weg aan intrekking van de verblijfsvergunning, omdat eiser is veroordeeld voor misdrijven als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, Sr. Zo is eiser bij vonnis van 28 februari 2012 van de meervoudige strafkamer van rechtbank Alkmaar (zaaknr. 14-810514-11) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Eiser heeft drie personen met (bedreiging van) geweld beroofd van hun bezittingen. Daarbij heeft eiser één van de slachtoffers een krachtige stomp in de maag gegeven en met kracht geduwd, waardoor het slachtoffer achterover op straat is gevallen. Eiser heeft een ander slachtoffer geslagen, haar arm vastgehouden en vervolgens een tas van haar arm getrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het handelen van eiser zeer beangstigend is geweest voor de slachtoffers en dat de psychisch nadelige gevolgen daarvan zeker niet uitgesloten zijn. Voorts is eiser op 6 december 2007 door het Gerechtshof Amsterdam (zaaknr. [#] ) veroordeeld wegens een misdrijf waarbij hij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt. Eiser heeft het slachtoffer in haar eigen woning in het gezicht geslagen en/of gestompt. Vervolgens heeft hij haar met kracht tegen een muur en/of het tappunt van de radiator van de verwarming geduwd. Het slachtoffer is hierdoor het bewustzijn verloren. Na alarmering heeft de politie eiser half zittend op het slachtoffer aangetroffen, terwijl het slachtoffer geluiden maakte van iemand die in doodsnood verkeert. Het slachtoffer is later enige weken in het ziekenhuis verpleegd. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat eiser opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, welk misdrijf niet is voltooid. Een aantal dagen voor het plegen van dit misdrijf heeft eiser een medewerker van de NS mishandeld, zonder dat daar enige aanleiding toe is geweest. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de ernst van de feiten en de schijnbare onverschilligheid van eiser hierover, een vrijheidsbenemende straf van een lange duur rechtvaardigen. Aan eiser is een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt.
5.3
Ingevolge artikel 3.98, eerste lid, Vb kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw, op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, worden ingetrokken, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a Sr, dan wel het buitenlands equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede, derde dan wel vijfde lid, Vb.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de artikelen 3.86 en 3.87 Vb van overeenkomstige toepassing zijn.
Ingevolge artikel 3.86, tiende lid, aanhef en onder a, Vb wordt de aanvraag, in afwijking van de voorgaande leden, niet afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, Sr.
Ingevolge artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, Sr wordt een taakstraf niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser meerdere malen is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Evenmin heeft eiser gemotiveerd betwist dat hij met het plegen van deze misdrijven een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarmee is voldaan aan het bepaalde van artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, Sr. De stelling van eiser, dat het hierbij moet gaan om misdrijven die de rechtsorde schokken, daargelaten de vraag of de hier betreffende misdrijven niet als dusdanig moeten worden gekwalificeerd, volgt niet uit dit artikel. De rechtbank acht de tekst van artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, Sr leidend en niet de Nota van Toelichting. De beroepsgrond faalt.
6. Eiser voert voorts aan dat bij de intrekking van de verblijfsvergunning sprake moet zijn van gedragingen van de zijde van eiser die een daadwerkelijk en actueel gevaar vormen voor de openbare orde. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 11 juni 2015 (C-554/13, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377). Eiser is van mening dat dit arrest ook van toepassing is bij gebruik van de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb. Het arrest werkt immers door op allerlei onderdelen van het vreemdelingenrecht. Het openbare orde-criterium van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is niet alleen van toepassing bij het terugkeerbesluit en het inreisverbod, maar is ook van toepassing wanneer een verblijfsvergunning wordt ingetrokken op gronden die zien op de openbare orde, ofwel bij toepassing van de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb. Immers, de Afdeling heeft ook bij toepassing van de inbewaringstellingsgrond gevaar voor de openbare orde aangegeven dat het toetsingskader van het arrest van toepassing is. Eiser stelt dat in zijn geval geen sprake is van een werkelijke en actuele bedreiging van de openbare orde. Verweerder heeft enkel verwezen naar de strafbare feiten en dus onvoldoende gemotiveerd waarom er sprake is van een actueel en daadwerkelijk gevaar voor de openbare orde. Nu het feit, op grond waarvan de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken kon worden, is gepleegd in 2006, is er geen sprake van een bedreiging van de openbare orde die actueel is.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. Het HvJ EU heeft in de zaak Z.Zh. en I.O. uitleg gegeven aan het begrip “gevaar voor de openbare orde” als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het unierechtelijke begrip “gevaar voor de openbare orde”, is van toepassing bij terugkeerbesluiten en inreisverboden als ook bij inbewaringstellingen, omdat deze besluiten zijn gebaseerd op een unierechtelijk toetsingskader. Dit is een ander openbaar ordecriterium dan aan de orde is bij het nationaalrechtelijke kader in geval van intrekking van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 3.86 Vb. Het begrip “openbare orde” in de zin van artikel 3.86 Vb vindt immers niet zijn basis in het unierecht. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het arrest Z.Zh. en I.O. geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitleg aan het begrip “gevaar voor de openbare orde” als bedoeld in artikel 7, vierde lid, Terugkeerrichtlijn naar analogie van toepassing is op de nationaalrechtelijke bepalingen. De beroepsgrond faalt.
7. Eiser voert verder aan dat niet valt in te zien waarom nu pas tot intrekking van zijn verblijfsvergunning en het uitvaardigen van een inreisverbod over is gegaan, nu het strafbare feit, waarvan verweerder voor de intrekking is uitgegaan, is gepleegd in januari 2006. Volgens verweerder is de intrekking mogelijk sinds de wijziging van het Vb in 2012. Verweerder geeft in het besluit niet aan waarom het tot augustus 2015 moet duren voordat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Verweerder handelt hiermee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Pas na de aanscherping van de glijdende schaal is intrekking van de verblijfsvergunning mogelijk. Voorts is het Besluit van 26 maart 2012 overeenkomstig artikel 3 van de Bekendmakingswet bekendgemaakt in het Staatsblad, zodat eiser had kunnen weten dat het per 1 juli 2012 gewijzigde artikel 3.86 Vb op eiser van toepassing zou worden in het geval van een veroordeling voor een na 1 juli 2012 gepleegd misdrijf als bedoeld in dat artikel.
7.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Gelet op het gewijzigde artikel 3.86 Vb en bij gebreke van een uitdrukkelijke verklaring van verweerder dat de misdrijven niet aan hem zullen worden tegengeworpen, heeft eiser er in redelijkheid niet op kunnen vertrouwen dat verweerder aan de veroordelingen geen verblijfsrechtelijke gevolgen zou verbinden, te meer nu eiser ook na de inwerkingtreding van de wetswijzing op 1 juli 2012 bij herhaling is veroordeeld wegens het plegen van meerdere misdrijven. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de bij vonnis van 23 november 2015 aan hem opgelegde ISD-maatregel (maatregel inrichting stelselmatige daders). De beëindiging van de recidive en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn (verslavings)problematiek maken onder meer dat de meervoudige strafkamer van rechtbank Alkmaar hiertoe is overgegaan. Blijkbaar is de rechtbank van mening dat eiser geholpen moet worden in Nederland en krijgt hij daarom de ISD-maatregel opgelegd. Dit is een investering van € 250.000,-. Daarbij wordt opgemerkt dat de strafkamer op de hoogte was van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser. Aangezien de intrekking van de verblijfsvergunning en de oplegging van een inreisverbod en de oplegging van de ISD-maatregel elkaar bijten, is verweerder verzocht om hierover in het besluit op bezwaar een standpunt in te nemen. Verweerder heeft dit nagelaten, zodat sprake is van een motiveringsgebrek.
8.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder in het kader van de beoordeling van de ernst van de inbreuk op de openbare orde rekening heeft gehouden met het feit dat aan eiser een ISD-maatregel is opgelegd. In dit verband heeft verweerder opgemerkt dat eiser een totale strafmaat opgelegd heeft gekregen van 21 jaar (251 maanden), dat eiser vanaf 1991 onophoudelijk misdrijven heeft gepleegd en dat eiser laatstelijk op 23 november 2015 is veroordeeld tot twee jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Van een motiveringsgebrek is aldus geen sprake. De stelling, dat de ISD-maatregel en de intrekking van de verblijfsvergunning elkaar bijten, slaagt reeds niet omdat het oordeel van de strafrechter over de strafbaarstelling van de gepleegde misdrijven geheel los staat van het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van een besluit.
9. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de inmenging in het recht op eisers familie- of gezinsleven, dan wel privéleven, toegestaan is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Eiser is met zijn ouders en broers op zijn zevende jaar naar Nederland gekomen en heeft vanaf dat moment onafgebroken verblijfsrecht in Nederland. Eisers vader is in 2005 overleden en zijn moeder in 2011. Daarnaast zijn twee broers van eiser overleden. De enige familie die eiser nu nog heeft zijn twee andere broers en zij wonen in Nederland. In Marokko heeft eiser geen familie of vrienden. Eiser is al lange tijd verslaafd aan alcohol en drugs. Tot nu toe is hem niet de hulp geboden die hij behoeft om van zijn verslavingen af te komen. Na het overlijden van zijn moeder is het bergafwaarts gegaan met eiser. De verslavingsziekte maakt dat eiser vele delicten pleegt vanaf zijn 19e levensjaar. Eiser is zowel emotioneel als financieel afhankelijk van zijn enige familieleden in Nederland. Er is sprake van “more than normal emtional ties”. Daarnaast heeft eiser in de afgelopen 36 jaar ook privéleven opgebouwd. Dat hij vele jaren in detentie heeft doorgebracht, maakt dat niet anders. Hij is in Nederland als jongetje van 7 jaar naar school gegaan, heeft hier zijn middelbare school afgemaakt en is aan de LTS begonnen. Hij is sinds 1980 niet meer in Marokko geweest. Hij spreekt beter Nederlands dan Arabisch. Eiser moet in Nederland geholpen worden om van zijn verslaving af te komen. Onder verwijzing naar artikel 3.86, zevende lid, Vb wijst eiser op het advies van de Raad van State (W04.11.0396/I). In dit advies wordt vermeld dat verblijfsbeëindiging na 15 jaar in slechts zeer uitzonderlijke gevallen valt aan te merken als een noodzakelijke en proportionele inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven, dan wel het privéleven. Eiser doet een beroep op dit advies. In de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM heeft verweerder geen rekening gehouden met de opgelegde ISD-maatregel.
9.1
Zoals de Afdeling heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:279), volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (www.echr.coe.int) en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 in zaak nr. 200903237/1/V2), dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privé leven en familie- en gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de desbetreffende vreemdeling en diens familie enerzijds en het belang van de Nederlandse samenleving anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
9.1.1
De rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privé leven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
9.2
Verweerder heeft de belangenafweging gemaakt aan de hand van de zogeheten “guiding principles” van het EHRM waarbij gemotiveerd is ingegaan op de persoonlijke belangen van eiser enerzijds en het belang van de Nederlandse samenleving anderzijds. Zo heeft verweerder in het voordeel van eiser meegewogen dat hij al vanaf 1979 in Nederland woont en gelet daarop geacht wordt sociale en culturele banden met Nederland te hebben. Voorts heeft verweerder betrokken dat eiser beter Nederlands dan Arabisch spreekt. In het nadeel van eiser heeft verweerder betrokken dat de jaren die eiser in Nederland heeft verbleven gekenmerkt worden door crimineel gedrag. Zo heeft eiser meer dan de helft van zijn verblijf in Nederland in detentie gezeten. Eisers criminele daden, zijn houding en gedragingen doen ernstige afbreuk aan de sociale bindingen van eiser met Nederland. Voor zover eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat hij spijt heeft, zijn leven wil beteren en behandeld wenst te worden, heeft verweerder opgemerkt dat eiser na zijn zienswijze is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Daardoor pakt de lange verblijfsduur van eiser hier te lande niet in zijn voordeel uit. Voorts heeft verweerder in zijn belangenafweging betrokken dat eiser geen partner of kind heeft. Ten aanzien van de hier te lande wonende twee broers is niet gebleken dat er sprake is van de meer dan normale gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen en eiser. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat niet is gebleken dat de broers eiser niet in Marokko zouden kunnen opzoeken, dan wel dat zij niet anderszins contact zouden kunnen houden. Met betrekking tot het recht op het uitoefenen van het privéleven in Nederland heeft verweerder betrokken dat eiser tijdens zijn verblijf hier te lande slechts een marginale bijdrage heeft geleverd aan de maatschappij. Verder blijkt uit het reclasseringsrapport, dat ten behoeve van eiser is opgemaakt, dat er sprake is van een negatief sociaal netwerk en heeft eiser, voor zover bekend, de afgelopen vijf jaar geen (legale) arbeid verricht. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de banden die eiser met Nederland is aangegaan de gebruikelijke banden overstijgen en maken dat hij voor het uitoefenen van zijn privéleven aan Nederland is gebonden. Verweerder volgt niet het advies van de Raad van State maar volgt de jurisprudentie van het EHRM (zie bijvoorbeeld het arrest van 9 december 2010, nr. 16327/05, JV 2011/35). Deze jurisprudentie laat ruimte voor verblijfsbeëindiging na een periode van zeer lang verblijf. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een positieve gedragsverandering, dat hij weliswaar nog steeds verslaafd is maar dat aan hem een ISD-maatregel is opgelegd zodat hij van zijn verslaving kan afkomen, dat eiser regelmatig met een psycholoog praat, heeft dit voor verweerder niet geleid tot het standpunt dat de belangenafweging alsnog in het voordeel van eiser uitvalt.
9.3
Gezien het voorgaande is verweerder ingegaan op het langdurige verblijf van eiser in Nederland, eisers relatie met zijn in Nederland wonende broers en zijn verslavingsproblematiek, al dan niet in relatie met zijn criminele gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Voorts voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden. Eiser verwijst naar het arrest van het HvJ EU van 11 juni 2015 inzake Z.Zh. en I.O. Verweerder moet preciseren dat er sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde. Verweerder dient niet alleen de veroordelingen maar alle omstandigheden van de situatie van eiser te betrekken bij een constatering van een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. Te denken valt aan de oplegging van de ISD-maatregel. Verweerder heeft ten onrechte enkel verwezen naar de gepleegde delicten. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar het actuele en daadwerkelijke gevaar voor de openbare orde. Verweerder had geen vertrektermijn aan eiser mogen onthouden en daarmee had verweerder evenmin een inreisverbod mogen opleggen.
Voorts voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hem geen of een vertrektermijn is toegekend die korter is dan 7 dagen. Immers, eiser verblijft al ruim 36 jaar in Nederland.
10.1
Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Volgens paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) geldt iedere verdenking en veroordeling ter zake van een misdrijf als gevaar voor de openbare orde. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal 252 maanden. Vanaf 1991 heeft eiser onophoudelijk misdrijven gepleegd. Op 23 november 2015 is eiser veroordeeld tot 2 jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Gezien het feit dat sprake is van recidive, de laatste veroordeling recentelijk heeft plaatsgevonden en eiser nog steeds in detentie zit, neemt verweerder het bestaan van een actuele bedreiging nog steeds aan. Dit maakt dat aan eiser onmiddellijk vertrek na afloop van eisers strafrechtelijke detentie kan worden opgelegd.
10.2
Gelet op het feit dat eiser sinds 1991 onophoudelijk veel strafbare feiten heeft gepleegd, waardoor eiser meer dan de helft van zijn verblijf in Nederland in detentie heeft gezeten en deze veroordelingen klaarblijkelijk niet tot een positieve gedragsverandering hebben geleid, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.1 en hiervoor is overwogen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde is. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de actualiteit van het gevaar wegnemen. Evenmin heeft eiser feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om hem een vertrektermijn te geven tussen de nul en zeven dagen. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert ten slotte aan dat het inreisverbod voor de duur van tien jaar niet voldoet aan de zwaardere motiveringseis als aangegeven in de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2014:2386). Eiser verwijst naar het arrest van het HvJ EU van 11 juni 2015 inzake Z.Zh. en I.O.
11.1
In het besluit heeft verweerder een inreisverbod tegen eiser uitgevaardigd conform artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw met de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, omdat eiser volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde is. Daartoe heeft verweerder verwezen naar de meerdere veroordelingen, waaronder geweldsmisdrijven, waarvoor eiser is veroordeeld tot vrijheidsstraffen waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaar is bedreigd. Met toepassing van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb heeft verweerder de duur van het inreisverbod bepaald op tien jaren. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM bij de intrekking van de verblijfsvergunning heeft verweerder overeenkomstig van toepassing verklaard op het inreisverbod. Niet is gebleken dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan de duur van het inreisverbod korter zou moeten zijn.
11.2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gezien de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM is de rechtbank van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod voor de duur van tien jaar tegen eiser is uitgevaardigd. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de rechtbank tot een ander oordeel brengen.
12. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
14. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
14. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel