ECLI:NL:RBDHA:2016:11500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van verplaatsing van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ambtenaar, eiser, was sinds 1 april 2010 werkzaam als medewerker vervoer en kreeg in het verleden meerdere disciplinaire straffen opgelegd vanwege zijn gedrag. De minister legde eiser op 13 november 2015 een disciplinaire straf van verplaatsing op, omdat eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door ongepaste uitlatingen te doen op Facebook. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerdere waarschuwingen had ontvangen en eerder disciplinair was gestraft. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen en dat deze straf evenredig was aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tijdelijke werkzaamheden die aan eiser waren opgedragen, niet op de juiste grondslag berustten, en heeft dit deel van het besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter het beroep tegen de disciplinaire straf van verplaatsing ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/3263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.M. van Atteveld),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van der Bent).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden bij de afdeling Post en Expeditie opgedragen.
Bij besluit van 13 november 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder j, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de disciplinaire straf van overplaatsing opgelegd.
Bij besluit van 22 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [persoon 1] , Manager Dienstverlening en [persoon 2] , HRM adviseur.

Overwegingen

1.1.
Eiser is sinds 1 april 2010 werkzaam als medewerker vervoer (schaal 4) bij het dienstonderdeel Facilitair Management Haaglanden (hierna: FMH) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor die tijd was eiser werkzaam als personenchauffeur bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.2.
Op 7 januari 2011 heeft de directeur FMH eiser een waarschuwing gegeven vanwege het plaatsen op YouTube van een film die hij zonder toestemming van een collega onder werktijd van hem had gemaakt. Daarbij is eiser meegedeeld dat een volgend incident kan leiden tot een disciplinaire straf.
1.3.
Op 14 januari 2011 is met eiser een functioneringstraject gestart vanwege zijn houding en gedrag in het team. De onderlinge samenwerking was verstoord en het was volgens verweerder nodig om duidelijke afspraken te maken over het functioneren van eiser binnen de afdeling.
1.4.
Op 11 juli 2011 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf opgelegd van een schriftelijke berisping vanwege het zonder aanleiding geven van een klap aan een collega waardoor diens mobiele telefoon is beschadigd. In dit besluit heeft verweerder eiser er op gewezen dat verweerder zich bij een volgend incident nadrukkelijk zal beraden op de positie van eiser, waarbij strafontslag niet uitgesloten wordt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard.
Vanaf 14 februari 2012 is eiser ingedeeld in het team BZK/V en J omdat zijn positie binnen het team SZW volgens verweerder niet langer houdbaar was door een gebrek aan onderling vertrouwen en samenwerking.
1.5.
Op 11 september 2014 heeft de directeur FMH eiser een waarschuwing gegeven vanwege disproportioneel gedrag van eiser jegens een collega op het parkeerdek van V en J.
1.6.
Op 30 november 2014 heeft eiser samen met een kennis, [persoon 3] , de voetbalwedstrijd ADO-Ajax bezocht. De wedstrijd werd gespeeld in het Kyocera-stadion in Den Haag. [persoon 3] had zijn auto geparkeerd op het industrieterrein in de nabijheid van het stadion. Na afloop van de wedstrijd trof hij een parkeerboete aan. Hij raakte hierover zeer ontstemd en heeft dit gevoelen kenbaar gemaakt door naar zijn zeggen vanuit de woning van eiser via diens Facebook-pagina het volgende bericht te plaatsen op een voor het publiek toegankelijke andere website:
“tering lafbekken hebben tijdens ADO-Ajakkus wel 1000 parkeerbonnen uitgeschreven terwijl mensen in het stadion zaten....................gore tyfusleijers...............waar mensen geparkeerd hadden op een zondag deden ze niemand kwaad...............alles was gesloten daar op een industrie wijk………………..honden zijn het……….rij jezelf maar te pletter op je motor!!!!”.
Op 1 december 2014 is het bericht overgenomen op een Facebook-pagina van Ajax-supporters.
1.7.
Op 11 december 2014 is verweerder geïnformeerd over dit bericht op de Facebook-pagina van eiser.
1.8.
Bij brief van 17 december 2014 heeft verweerder de plaatsing van voornoemd bericht op, via of vanuit Facebook als plichtsverzuim aan eiser ten laste gelegd en is eiser in de gelegenheid gesteld zich hierover mondeling te verantwoorden. Daartoe heeft op 7 januari 2015 een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiser ontkend dat hij de uitlatingen op Facebook heeft gedaan en heeft gesteld dat de Facebook-pagina niet aan hem toebehoorde. In de periode tussen deze twee data is het bericht van het internet verwijderd.
1.9.
Bij brief van 29 januari 2015 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen hem vanwege plichtsverzuim de disciplinaire straf op te leggen van verplaatsing naar de functie van facilitair medewerker. Deze functie is net als de functie van medewerker vervoer gewaardeerd op schaal 4. Het Besluit Personenchauffeurs is niet op deze functie van toepassing, zodat eiser niet langer in aanmerking komt voor de toelagen op grond van de artikelen 6 en 7 van dit besluit. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft op 5 februari 2015 een reactie gestuurd waarin is gesteld dat eiser niet binnen kan werken omdat hij daar klachten van claustrofobische aard van krijgt. Op zijn functioneren als chauffeur is naar de mening van eiser niets aan te merken. Eiser heeft verzocht de straf te heroverwegen en hem zijn huidige functie te laten behouden dan wel hem in een andere chauffeursfunctie of bij de koeriersdienst te plaatsen.
1.10.
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft verweerder eiser op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder j, van het ARAR de disciplinaire straf opgelegd van verplaatsing van de functie medewerker vervoer (schaal 4) naar de functie facilitair medewerker (schaal 4). Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 5 maart 2015.
1.11.
Op 25 februari 2015 heeft de kennis van eiser, [persoon 3] , een schriftelijke verklaring opgesteld en toegezonden aan de Directeur FMH waarin hij verklaart dat niet eiser, maar hij het betreffende bericht op de Facebook-pagina van eiser heeft geplaatst. Hij is bereid dit onder ede te verklaren.
1.12.
Op 5 juni 2015 was een hoorzitting gepland ter behandeling van het bezwaar. Op verzoek van het bevoegd gezag is deze hoorzitting, met instemming van eiser, aangehouden omdat partijen met elkaar in gesprek zouden gaan. Op 2 juni 2015 heeft de P&O-adviseur eiser per e-mailbericht op de hoogte gesteld van het feit dat verweerder het besluit van 23 februari 2015 heeft ingetrokken in afwachting van een op te vragen advies van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren (hierna: AGFA). Als gevolg van de intrekking van dit besluit, is eiser over de periode vanaf 1 maart 2015 weer in aanmerking gebracht voor de chauffeurstoelage.
1.13.
Op 3 juli 2015 heeft verweerder aan de AGFA verzocht advies uit te brengen over het voornemen tot disciplinaire bestraffing van eiser met een verplaatsing naar de functie van facilitair medewerker.
1.14.
Op 31 juli 2015 heeft de gemachtigde van verweerder een e-mailbericht gestuurd aan de gemachtigde van eiser. Zij reageert daarin op het verzoek van de gemachtigde van eiser om eiser een allerlaatste waarschuwing te geven, in plaats van het voortzetten van de AGFA-procedure en het mogelijkerwijs alsnog opleggen van de disciplinaire maatregel van overplaatsing. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen aangezien eiser reeds vaker waarschuwingen omtrent zijn gedrag heeft gekregen en verweerder van mening blijft dat het gedrag van eiser niet zonder consequenties kan blijven. Bij het besluit om eiser over te plaatsen naar de afdeling Post en Expeditie heeft verweerder meegewogen dat het een functie is die hem in redelijkheid kan worden opgedragen. Eiser heeft al eerder bij een dergelijke afdeling gewerkt, en de klachten die hij nu uit waren destijds niet aan de orde. Verweerder is bereid om de mogelijkheden te verkennen voor een plaatsing in een andere functie dan bij de afdeling Post en Expeditie. De werkgever staat open voor een gesprek daarover met eiser.
1.15.
Op 9 september 2015 is eiser op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest om te bezien in hoeverre er nog sprake was van medische beperkingen voor het eigen werk. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat er geen medische beperkingen zijn voor het eigen werk.
1.16.
Op 15 september 2015 heeft de gemachtigde van eiser verweerder er per e-mailbericht op geattendeerd dat eiser, gelet op het advies van de bedrijfsarts, weer in staat is zijn eigen functie, de functie van personenchauffeur, schaal 4 te verrichten. Aangezien verweerder zijn disciplinaire maatregel heeft ingetrokken maakt eiser in afwachting van een nieuw door BZK te nemen besluit aanspraak op tewerkstelling in zijn eigen functie. Voorts meldt hij dat eiser bekend is met de door verweerder voorgestelde functie bij de IKPD, maar dat het geen functie is die eiser ambieert. Het is bovendien geen schaal 4 functie en ook weet eiser uit eerdere ervaring en na medisch onderzoek dat deze functie gezondheidsklachten oplevert.
1.17.
Op 21 september 2015 herhaalt de gemachtigde van eiser per brief zijn verzoek van 15 september 2015 om eiser te werk te stellen in zijn eigen functie van personenchauffeur in afwachting van een nieuw te nemen besluit na de uitspraak van de AGFA. Hij herhaalt eveneens dat de functie bij de IKPD niet door eiser wordt geambieerd en dat in het verleden is gebleken dat deze functie eiser gezondheidsklachten oplevert.
1.18.
Op 25 september 2015 heeft de AGFA een hoorzitting gehouden.
1.19.
Op 7 oktober 2015 heeft verweerder in reactie op het e-mailbericht van 15 september 2015 en de brief van 21 september 2015 van de gemachtigde van eiser het primaire besluit I genomen. Daarin is opgenomen dat de werkgever niet bereid is eiser te laten re-integreren in zijn functie van personenchauffeur, gelet op de situatie die aan de orde is: verweerder is in afwachting van het advies van de AGFA, waarna verweerder een besluit zal nemen over de voorgenomen disciplinaire maatregel. Verweerder verwacht eiser op 13 oktober 2015 om 09.00 uur voor een startgesprek met zijn nieuwe leidinggevende van de afdeling Post en Expeditie. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.20.
Op 19 oktober 2015 heeft eiser de bedrijfsarts bezocht. In de terugkoppeling aan de werkgever heeft de bedrijfsarts aangegeven dat eiser geen medische beperkingen voor het uitvoeren van deze werkzaamheden constateert.
1.21.
Op 23 oktober 2015 heeft de AGFA advies uitgebracht. Zij kwam tot de conclusie dat de uitlatingen van de ambtenaar plichtsverzuim opleveren, omdat zij diffamerend zijn voor medewerkers met een publieke taak en voor de ambtenaar voorzienbare schade hebben toegebracht aan het in hem te stellen vertrouwen dat nodig is voor zijn functievervulling. De commissie is van oordeel dat geen sprake was van evenredigheid van de straf. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
“Ten slotte zou bij de effectuering van de voorgenomen disciplinaire straf na aftrek van vergoedingen voor kosten die de ambtenaar dan niet meer maakt, voor hem een netto inkomensverlies resteren van (€2.387,14 - €1.633,27 =) € 754,87 per maand. Mede gelet op het bovenstaande beschouwt de commissie dit inkomensverlies als een te zware sanctie voor het door de ambtenaar gepleegde plichtsverzuim. Zij acht het onvoorwaardelijk opleggen van de voorgenomen disciplinaire straf dan ook onevenredig aan de aard en ernst van dit plichtsverzuim. Het voorwaardelijk opleggen van deze straf acht zij hieraan wel evenredig”.
1.22.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiser op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder j, van het ARAR overgeplaatst binnen de organisatie-eenheid Dienstverlening naar de functie van medewerker facilitair management, schaal 4 bij het team services van het locatieteam 2. Eiser krijgt taken opgedragen gericht op de post en expeditie voor deze locatie. De bezoldiging van eiser blijft overeenkomstig schaal 4, trede 12 van het BBRA, gezien de aard van de werkzaamheden voor 36 uur per week, met standplaats Den Haag. De toelagen die verbonden waren aan de functie van personenchauffeur worden middels een afbouwregeling in een periode van 4 jaar afgebouwd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.23.
Op 4 december 2015 is eiser gehoord door de Bezwarenadviescommissie BZK (hierna: Bezwarenadviescommissie). Op 7 maart 2016 heeft de Bezwarenadviescommissie verweerder geadviseerd het primaire besluit I te herroepen en het primaire besluit II in stand te laten onder aanvulling van de vermelding van de verweten gedragingen in de te nemen beslissing op bezwaar.
1.24.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit I, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie ongegrond verklaard. Verweerder kan zich niet kan vinden in de overweging van de Bezwarenadviescommissie dat hij oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het re-integratietraject. Er kan sprake zijn van andere redenen dan medische om een medewerker niet in de eigen functie te laten re-integreren. Volgens verweerder biedt artikel 40b, eerste lid, van het ARAR hiervoor ook de ruimte. Gelet op het advies van de bedrijfsarts dat eiser in staat werd geacht om te re-integreren in de functie van chauffeur was er geen redelijke aanleiding voor de werkgever om te twijfelen aan de passendheid van de re-integratiewerkzaamheden bij de afdeling Post en Expeditie.
Het bezwaar tegen het primaire besluit II heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Bezwarenadviescommissie, ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder een kanttekening geplaatst bij de vaststelling van de Bezwarenadviescommissie dat eiser verweten gedraging niet heeft verricht. Verweerder blijft bij het standpunt dat niet aannemelijk is dat bedoelde opmerkingen in eisers aanwezigheid maar buiten zijn medewerking dan wel medeweten op Facebook zijn geplaatst.
2. Verweerder heeft bij wijze van verweer verwezen naar het verweer en de verslagen in de procedure bij de AGFA en in de bezwaarprocedure.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert ten aanzien van de hem opgedragen werkzaamheden – kort samengevat – het volgende aan.
Aan eiser werden andere werkzaamheden opgedragen, terwijl er nog sprake was van een voorgenomen besluit tot overplaatsing. De bedrijfsarts van BZK heeft eiser op 9 september 2015 arbeidsgeschikt verklaard voor zijn eigen werk. Het voorval van 30 november 2014 had geen betrekking op de wijze waarop verweerder tot dusver zijn eigen functie heeft uitgeoefend. Er is - zoals ook de Bezwarenadviescommissie heeft geconcludeerd - sprake van oneigenlijk gebruik van het re-integratietraject. Met het opdragen van andere werkzaamheden is feitelijk een disciplinaire maatregel genomen.
Ten aanzien van de disciplinaire straf van overplaatsing voert eiser – eveneens samengevat – het volgende aan. Het voorval van 30 november 2014 is niet door eiser gepleegd. Eiser heeft achteraf spijt dat hij zijn voormalige raadsman van AbvaKabo heef gevolgd, maar hij vond het moeilijk om tegen hem in te gaan toen deze bij BZK zelf het woord wilde voeren en ten onrechte vertelde dat het niet eisers Facebook account was. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting van 4 december 2015 bij de Bezwarenadviescommissie verklaard dat het plaatsen van een dergelijk bericht een keer kan gebeuren, maar dat het erom gaat dat het lang duurde voordat het bericht verwijderd was. t
Door eiser is geprobeerd om het bericht te verwijderen, echter toen dat niet lukte is het Facebookaccount opgezegd. Eiser is vóór genoemd voorval nooit gewezen op mogelijke gevolgen van gedragingen in privé-tijd (al dan niet door toedoen van een derde). Verweerder is bij de overige voorvallen van 5, 4 en 1,5 jaar geleden geheel voorbij gegaan aan de visie van eiser, de rol die een betrokken collega heeft gespeeld en ook zijn de gestelde vragen onbeantwoord gebleven. Eiser, die ingedeeld was in het team SZW, is op 14 februari 2012 op eigen verzoek ingedeeld in het BZK V en J team.
De AGFA heeft mede tegen de achtergrond van de overige voorvallen en met inachtneming van het ARAR, de gedragsregels voor Personenchauffeurs en de relevante jurisprudentie geconcludeerd dat er slechts een redelijke grond is voor het opleggen van een voorwaardelijk disciplinaire maatregel. De gezondheid van eiser zal verder schade oplopen en de situatie zal uiteindelijk uitmonden in een beëindiging van de ambtelijke aanstelling, als hij structureel en tegen zijn wil de functie van facilitair medewerker (een binnendienstfunctie) moet uitoefenen. Eiser is al zwaar gestraft door de lange periode van onzekerheid over zijn rechtspositie vanwege een te late inschakeling van de AGFA-commissie en het niet nakomen van de toezegging door de voorzitter van Bezwarenadviescommissie dat binnen drie weken advies zou worden uitgebracht en ook dat heeft zijn gezondheid geen goed gedaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
De opgedragen werkzaamheden
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser nog wel belang had bij inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar gericht tegen het opdragen van re-integratiewerkzaamheden bij de afdeling Post en Expeditie, nu dit besluit was ingehaald door het primaire besluit II waarbij eiser de disciplinaire straf van overplaatsing is opgelegd. Gelet op dat besluit kon eiser niet (langer) bereiken wat hij met het bezwaar nastreefde, namelijk re-integreren in zijn eigen functie.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119.
4.3.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zijn belang bij een beoordeling van zijn beroep is gelegen in het vergoed krijgen van de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat een procesbelang aanwezig is indien een beroep is gericht tegen het niet vergoeden aan de belanghebbende van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH9365. Verweerder heeft eiser dan ook terecht in zijn bezwaar ontvangen.
4.4.
De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat hij heeft beoogd als ordemaatregel eiser voor de duur van het disciplinaire traject tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen. De grondslag daarvoor is echter artikel 58, eerste lid, van het ARAR en niet artikel 40b van het ARAR. Dat artikel ziet op ambtenaren die vanwege arbeidsongeschiktheid niet kunnen re-integreren in hun eigen functie. Het besluit berust dan ook op een onjuiste grondslag. Dit betekent dat het beroep voor zover het is gericht tegen de tijdelijk opgedragen werkzaamheden gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB heeft het bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 58, eerste lid, van het ARAR beoordelingsvrijheid bij de keuze van de tijdelijk door de ambtenaar te verrichten werkzaamheden. Alleen indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kunnen dergelijke werkzaamheden de betrokken ambtenaar niet redelijkerwijs worden opgedragen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:906.
4.7.
Verweerder heeft in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om eiser, voor de duur van het disciplinaire traject, tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de hand dat in het geval verweerder het voornemen heeft uitgesproken eiser de disciplinaire straf van overplaatsing naar een andere functie op te leggen, het vanaf dat moment niet langer wenselijk is om eiser dan nog zijn functie te laten uitoefenen. Er is geen reden aan te nemen dat eiser deze werkzaamheden (al dan niet in het kader van re-integratie) niet zou kunnen verrichten.
Nu het primaire besluit niet wordt herroepen is er gezien artikel 7:15, tweede lid, Awb geen reden voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
De disciplinaire straf
4.8.
Op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar behoort na te laten of te doen.
4.9.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder j, van het ARAR kan – kort gezegd – de disciplinaire straf van verplaatsing worden opgelegd.
4.10.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze als plichtsverzuim zijn aan te merken. Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van
5 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1663.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat de kennis van eiser het bericht zonder medewerking of medeweten van eiser op zijn Facebook-pagina heeft geplaatst, zoals eiser heeft verklaard. Deze verklaring wordt ook niet ondersteund door de schriftelijke verklaring van de kennis van eiser. In zijn verklaring schrijft de kennis niet dat hij zonder medeweten van eiser gebruik heeft gemaakt van zijn Facebook-pagina om een bericht te plaatsen. Hij verklaart alleen dat hij gebruik heeft gemaakt van de Facebookpagina van eiser om een pittig bericht de ether in te sturen en dat hij verantwoordelijk is voor het bewuste bericht. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de kennis van eiser het bericht heeft geplaatst zonder dat hij daarover met eiser heeft gesproken. Vooral nu beiden erg boos waren over de parkeerboete die de kennis heeft gekregen en zij na de wedstrijd samen naar het huis van eiser zijn gegaan. Eiser is verantwoordelijk voor het plaatsen en het geplaatst houden van het bericht op zijn Facebook-pagina. Het lag dan ook op zijn weg om het bericht zo snel mogelijk te verwijderen. Dat is echter niet gebeurd. Het bericht is op 30 november 2014 geplaatst en is op enig moment in de periode tussen 17 december 2014 en 7 januari 2015 verwijderd (met de verwijdering van het Facebook-account), dus eerst nadat eiser op het bericht was aangesproken. Dat eiser, zoals hij in beroep stelt, toen hij het bericht later op die dag (30 november 2014) had gelezen heeft geprobeerd het bericht verwijderd te krijgen wat hem niet lukte, kan hem niet baten. Eiser had toen direct zijn leidinggevende moeten informeren en de hulp van anderen kunnen inschakelen. Nu heeft eiser het er op aan laten komen dat het bericht voor lange duur zichtbaar is geweest op Facebook en hij er door zijn werkgever op moest worden aangesproken.
4.12.
Eiser heeft niet betwist dat het plaatsen en het geplaatst houden van een dergelijk bericht op de Facebook-pagina plichtsverzuim oplevert. Nu uit het voorgaande voldoende blijkt dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen en voorts niet is gebleken dat de gedragingen niet aan verzoeker kunnen worden toegerekend was verweerder bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
4.13.
Ook acht de rechtbank de opgelegde straf van verplaatsing evenredig aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser een gewaarschuwd man was. Eiser is niet alleen meerdere malen gewaarschuwd vanwege zijn gedrag, maar eiser is daarvoor ook eerder disciplinair gestraft. Eisers stelling dat hij nooit is gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van gedragingen in de privésfeer, doet hier niet aan af. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich er van bewust is dat gedragingen in de privésfeer zijn weerslag kunnen hebben op het aanzien van zijn werkgever.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers eerdere gedragingen mee kunnen wegen. De besluiten waarbij eiser eerder disciplinair is gestraft staan in rechte vast, zodat verweerder niet (opnieuw) behoeft te kijken naar de visie van eiser op de gebeurtenissen die hebben geleid tot die disciplinaire straffen en de rol van de betrokken collega bij die gebeurtenissen, zoals eiser voorstaat.
Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank onderkent dat de verplaatsing naar een andere functie van eiser het nodige van zijn aanpassingsvermogen vergt, omdat eiser 37 jaar werkzaam is geweest in de functie van personenchauffeur en nu een functie in de binnendienst met andere werktijden moet uitoefenen. Verweerder heeft, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, hiermee zoveel als mogelijk is rekening gehouden door eisers werkzaamheden zo in te richten dat hij niet de gehele dag op een kamer zit, maar hij zich veel door het gebouw moet begeven. Niet gebleken is van omstandigheden die tot de conclusie leiden dat eiser redelijkerwijs niet naar de functie verplaatst kan worden. Dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de nieuwe functie voor hem ziekmakend zijn is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de disciplinaire straf van verplaatsing, gelet op het advies van de AGFA, voorwaardelijk zou moeten worden opgelegd. De AGFA heeft in de kern geoordeeld dat het onvoorwaardelijk opleggen van de toen nog voorgenomen disciplinaire straf gelet op het inkomensverlies van € 754,87 netto per maand een te zware sanctie is voor het door eiser gepleegde plichtsverzuim en heeft om die reden de disciplinaire straf van verplaatsing niet evenredig geacht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen (een inkomensverlies door de teruggang van een werkweek van 48 uur naar een werkweek van 36 uur en het verlies van de aan de functie van personenchauffeur verbonden toelagen) van de verplaatsing voor eiser door vervolgens een afbouwregeling te treffen met een duur van vier jaren.
Dat eiser altijd goed heeft gefunctioneerd, maakt de maatregel evenmin onevenredig.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het besluitvormingsproces lang heeft geduurd, niet betekent dat verweerder om die reden van het opleggen van de disciplinaire straf had moeten afzien.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep voor zover het is gericht tegen de disciplinaire straf van verplaatsing ongegrond.
6. Omdat de rechtbank het beroep voor zover het gericht is tegen de tijdelijk opgedragen werkzaamheden gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De reiskosten bepaalt de rechtbank op € 4,10 (tarief openbaar vervoer). De overige door eiser vermelde kosten, te weten verletkosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de tijdelijk opgedragen werkzaamheden gegrond;
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de disciplinaire straf van verplaatsing ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de tijdelijk opgedragen werkzaamheden betreft;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde (deel van het) bestreden besluit is stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder is de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 996,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.