Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
tezamen AWB 15/16445 e.a. (voorlopige voorzieningen)
[dochter] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
[naam] ’ verleend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder l, wordt een vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Op grond van het derde lid kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
.Zij voeren aan dat zij ervan uit mochten gaan dat zij door hun bij het EHRM ingediende klacht bij de IND in beeld waren. Er is geen interim measure getroffen, omdat verweerder geen uitzettingshandelingen ten aanzien van eisers heeft verricht. Zij bestrijden het standpunt van verweerder dat zij zich hebben onttrokken aan het toezicht. Zij hebben in 2005 verklaringen van de ambassade overgelegd, waaruit blijkt dat zij uit Soedan komen. Verweerder heeft daarna geen uitzettingshandelingen verricht. Verweerder heeft een korte periode van anderhalf jaar tegengeworpen dat eisers niet in beeld zouden zijn. Zij hadden in die periode, behalve de procedure bij het EHRM, geen lopende procedures. Dit wil echter niet zeggen dat zij niet in beeld waren. Dat zij niet proactief contact met de in de Regeling genoemde vijf instanties hebben onderhouden, betekent niet dat die instanties niet wisten waar eisers waren. De kinderen zaten in die periode immers op school.
“Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris ter toelichting van zijn standpunt opgemerkt dat hij weliswaar aanneemt dat een vreemdeling in beeld is bij de IND gedurende diens verblijfsprocedure, maar dat het indienen van een verzoekschrift bij het EHRM geen voortzetting is van die procedure. Een procedure bij het EHRM draagt niet het karakter van een appelprocedure, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris wordt een vreemdeling dan ook niet geacht in beeld te zijn bij de IND omdat hij een verzoekschrift heeft ingediend bij het EHRM. Dit is slechts anders indien de president van het EHRM een interim measure heeft getroffen. In dat geval heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf, hetgeen ook in de vreemdelingenadministratie wordt geregistreerd, aldus de staatssecretaris. Voorts heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de Staat slechts van een verhoudingsgewijs gering aantal van de bij het EHRM aanhangig gemaakte verzoeken op de hoogte wordt gebracht en dat met het behandelen van een verzoek door het EHRM zeer veel tijd gemoeid kan zijn.
(…)”
Daarnaast doen zich uitzonderlijke omstandigheden voor op grond waarvan in weerwil van tijdens illegaal verblijf opgebouwde banden moet worden overgegaan tot verblijfsaanvaarding van eisers. Uit de IND‑werkinstructie 2015/4 van 9 oktober 2015 (werkinstructie) blijkt dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is om pas na een verblijfsduur van 30 jaar aan te nemen dat een vreemdeling privéleven heeft opgebouwd. De verlening van de verblijfsvergunning aan [naam dochter] en haar kinderen is van evident belang voor de banden van eisers met Nederland. In verband met hun jeugdige leeftijd bij binnenkomst, zeven respectievelijk vier jaar, en hun verblijfsduur sindsdien in Nederland hebben eisers 1 hier recht op bescherming van hun privéleven. Zij hebben vrienden en bekenden die zij via school, stages of anderszins hebben leren kennen, die hen hebben geholpen en opgevangen met kleding, geld, stageplaatsen en huisvesting. Door het vrijwilligerswerk en de schoolgang van eiseres 1, de schoolgang van eiser 1 en de perspectieven die zij in Nederland hebben, zijn hun banden met Nederland sterker dan normaal. Eisers 1 zijn in Nederland opgegroeid en hebben hier hun identiteit gevormd.Van belang is dat zij niet alleen hun vormende jaren in Nederland hebben doorgebracht, maar ook geen sociale en culturele banden met het land van herkomst hebben. Ondanks dat eisers Nederland hadden moeten verlaten, heeft verweerder tegen hen geen verwijderingsmaatregelen genomen. Dit kan verweerder worden aangerekend. Eisers verwijzen in dit verband naar het arrest van het EHRM, Butt tegen Noorwegen, van 4 december 2012 (nr. 47017/09, www.echr.coe.int). Omdat eisers 1 bij binnenkomst in Nederland zeven respectievelijk vier jaar waren en hun illegaliteit lange tijd niet konden beseffen, waren zij niet gedurende hun gehele verblijf in Nederland bekend met de onrechtmatigheid van hun verblijf. Verweerder rekent het gedrag van hun ouders ten onrechte aan eisers 1 toe. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 juli 2015 over Soedan blijkt dat genitale verminking bij vrouwen in Soedan nog altijd op grote schaal wordt uitgevoerd. De door eisers bij het EHRM ingediende klacht in verband met de vrees voor vrouwenbesnijdenis bij uitzetting naar Soedan en daarmee voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM heeft nog niet tot een beslissing geleid. Door het risico dat eiseres 1 in Soedan loopt te worden besneden, kan zij zich niet in Soedan staande houden. Zij spreekt Arabisch maar niet op het niveau van haar leeftijdsgenoten in Soedan en haar vernederlandste levensstijl druist in tegen de levensstijl aldaar. Ook eiser 1 spreekt Arabisch, maar enige kennis van de Arabische taal bij eiser 1 brengt geen band met een land mee. Het door verweerder gehanteerde beleid dat sprake moet zijn van onoverkomelijke of bijzondere obstakels is sinds het arrest van het EHRM in de zaak Jeunesse van 3 oktober 2014 (nr. 12738/10, www.echr.coe.int) controversieel. In dit arrest is het criterium of sprake is van ‘a certain degree of hardship’. Eisers 1 hebben het grootste deel van hun leven en het overgrote deel van hun minderjarigheid in Nederland doorgebracht en in Soedan is geen sociaal vangnet. Dat zij samen met hun ouders zullen terugkeren naar Soedan is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waar verweerder, gelet op de precaire gezondheidstoestand van beide ouders, niet vanuit kan gaan. Verweerder had over de gezondheidstoestand van eiseres 2 opnieuw advies bij het Bureau Medische Advisering (BMA) moeten opvragen, omdat het eerdere BMA-advies dateert uit 2012 en daarin is vermeld dat een medische noodsituatie op langere termijn niet valt uit te sluiten. Het is onmogelijk om vanuit Soedan banden te onderhouden met [naam dochter] en haar gezin. Ook is onzeker of verweerder in zal stemmen met vakanties van eisers in Nederland wegens de tegenwerping van vestigingsgevaar. Ten slotte heeft verweerder geen zwaarwegende belangen in de belangenafweging, omdat eisers geen criminele antecedenten hebben.