In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als medewerker algemene politiezorg, en de korpschef van politie. Eiser had verzocht om doorstroming naar de functie van senior medewerker Gebiedsgebonden Politie (GGP) in het kader van de hernieuwde openstelling van het loopbaanbeleid, zoals neergelegd in de circulaire Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie (HAP II). Het primaire besluit van de korpschef, dat het verzoek van eiser afwees, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 16 juli 2010 werkzaam is in de functie van medewerker algemene politiezorg en dat hij op 27 oktober 2014 een aanvraag indiende voor doorstroming naar de functie van senior GGP. De aanvraag werd afgewezen omdat de overgelegde prestatiebeoordeling niet voldeed aan de vereisten. Eiser heeft bezwaar gemaakt en in de bezwaarprocedure een verklaring overgelegd van zijn beoordelaar, die stelde dat eiser al geruime tijd de werkzaamheden vervult die horen bij een senior functie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid de afwijzing van de aanvraag niet had kunnen handhaven, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ingangsdatum van de bevordering op 1 januari 2013 of eerder dient te zijn. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.