ECLI:NL:RBDHA:2016:10919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 13659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en inreisverbod met onbevoegdheid rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en de oplegging van een inreisverbod aan eiser. Eiser had op 21 juni 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van familieleven, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Tevens werd er een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, specifiek gericht op het inreisverbod.

De zitting vond plaats op 6 september 2016, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het primaire besluit een meeromvattende beschikking betreft, waarin zowel de afwijzing van de verblijfsvergunning als het inreisverbod zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, indien het inreisverbod onderdeel uitmaakt van deze meeromvattende beschikking, de rechtsmiddelen die tegen het inreisverbod kunnen worden aangewend, gelijk moeten zijn aan die tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning. Dit is in lijn met de wetgeving die de concentratie van rechtsbescherming beoogt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij onbevoegd is om het beroep tegen het inreisverbod te behandelen, omdat dit in de meeromvattende beschikking is opgenomen. De rechtbank heeft bepaald dat het beroepschrift van eiser, voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod, aan verweerder moet worden doorgestuurd ter behandeling als bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 21 juni 2016 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning afgewezen en voort aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Op 21 juni 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het primaire besluit voor zover dit ziet op het inreisverbod.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het primaire besluit bevat een beslissing op de aanvraag van eiser voor verblijf voor “familieleven op grond van artikel 8 EVRM bij [eiser] ” en een inreisverbod naar aanleiding van een terugkeerbesluit van 24 april 2014. Dat betekent dat verweerder heeft gekozen om een meeromvattende beslissing te nemen als bedoeld in artikel 27, eerste en vierde lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft dus niet gekozen om het inreisverbod in een zelfstandige beschikking neer te leggen.
2 Enerzijds moeten, indien het inreisverbod onderdeel uitmaakt van een meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 27 van de Vw 2000, tegen het inreisverbod dezelfde rechtsmiddelen aangewend worden als tegen de afwijzing van de aanvraag vanwege de wenselijkheid van concentratie van rechtsbescherming. Dat geldt ook voor de situatie dat het inreisverbod niet volgt uit de afwijzing van de aanvraag. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111.
3 Anderzijds staat alleen dan rechtstreeks beroep bij de rechtbank open tegen een inreisverbod dat is opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, als dat is uitgevaardigd in een zelfstandige beschikking. Dit volgt immers uit artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g van de Awb in samenhang met de Regeling rechtstreeks beroep (bijlage 1 bij de Awb) aanhef en onder ‘Vreemdelingenwet 2000’ en onder d.
4 Het gevolg van het voorgaande is dat geen rechtstreeks beroep openstaat bij de rechtbank tegen de bezwaren van eiser voor zover die zijn gericht tegen het inreisverbod dat in de meeromvattende beschikking is opgenomen.
5 De rechtbank verklaart zich dan ook kennelijk onbevoegd om het rechtstreekse beroep gericht tegen het inreisverbod te behandelen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd;
  • stuurt het beroepsschrift van eiser voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod aan verweerder ter behandeling als bezwaar; en
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.