2.3Uit de motivering van de maatregel van bewaring blijkt dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de minderjarige leeftijd van eiser. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij met het oog op de leeftijd van eiser niet heeft kunnen volstaan met een lichter middel. De rechtbank dient dit onderdeel vol te toetsen en betrekt daarbij dat een minderjarige ook volgens het beleid van verweerder voor een zo kort mogelijke periode in bewaring wordt genomen. Dit volgt uit paragraaf A5/2.4 van de Vc 2000, waarin – voor zover hier van belang – is opgenomen:
“Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken.”
Uit de motivering van verweerder blijkt niet dat eiser op korte termijn kan worden uitgezet. Dat valt ook niet te verwachten, omdat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft en niet beschikt over geldige reisdocumenten. Uit de stukken blijkt verder dat een laissez-passer wordt aangevraagd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat onder deze omstandigheden de uitzetting geruime tijd op zich kan laten wachten. Verweerder had dan ook moeten afzien van inbewaringstelling van de minderjarige en met een lichter middel moeten volstaan.
3. Nu eisers beroepsgrond slaagt kunnen de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden onbesproken blijven.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan, dat wil zeggen vanaf 11 januari 2016 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.465,-- (1x politiebureau en 17x detentiecentrum).
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.