ECLI:NL:RVS:2008:BG6957
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van staandehouding in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 6 september 2008 is aangehouden op perron 6 van een station. De vreemdeling werd aangetroffen met een Colombiaans paspoort en had openstaande signaleringen voor drie geldbedragen. Na zijn aanhouding op grond van artikel 564 van het Wetboek van Strafvordering, werd hij op basis van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) overgebracht naar een plaats voor verhoor en vervolgens in bewaring gesteld. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder de maatregel van bewaring opgeheven, maar de staatssecretaris van Justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden door de rechtmatigheid van de staandehouding te beoordelen in het kader van de inbewaringstelling. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat er een feitelijke onderbreking was tussen de aanwending van de vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden tot staandehouding en de inbewaringstelling. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 september 2008 ongegrond. Er was geen grond voor schadevergoeding en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 november 2008.