ECLI:NL:RBDHA:2016:10678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
C/09/515388 / KG ZA 16-914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van vervangende hechtenis wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde een verbod voor de Staat om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te starten of voort te zetten, met als argument dat hij in een situatie van betalingsonmacht verkeert. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere veroordeling van [eiser] door het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij hij een gevangenisstraf van twintig maanden kreeg opgelegd voor diefstal met geweld, en een schadevergoedingsmaatregel van € 58.280,00. Deze schadevergoedingsmaatregel is gekoppeld aan vervangende hechtenis, wat betekent dat bij niet-betaling [eiser] een bepaalde tijd in hechtenis kan worden genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, ondanks meerdere aanmaningen en een eerdere schorsing van de hechtenis op basis van persoonlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis te laten uitvoeren, aangezien de wetgeving en het beleid van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) dit toestaan. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van [eiser] niet voldoende zijn om de tenuitvoerlegging van de hechtenis te verhinderen, en dat de Staat gehouden is om de opgelegde maatregelen uit te voeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak bevestigt dat de wetgever de mogelijkheid van vervangende hechtenis heeft voorzien, ook in gevallen van betalingsonmacht, en dat de Staat de uitvoering van deze maatregelen niet kan ontlopen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/515388 / KG ZA 16-914
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.A.M. Hampsink te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.K. Jansen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met elf producties;
- de door de Staat overgelegde zes producties;
- de op 12 augustus 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 30 maart 2011 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden wegens diefstal, vergezeld van en gevolgd door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen. Ten aanzien van dit feit is aan [eiser] tevens een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 58.280,00, waarvoor [eiser] samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is. Aan deze schadevergoeding is tevens de schadevergoedingsmaatregel gekoppeld, hetgeen inhoudt dat wanneer volledige betaling achterwege blijft, [eiser] maximaal 312 dagen hechtenis zal dienen te ondergaan.
2.2.
De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB).
2.3.
Op 26 januari 2014 heeft het CJIB [eiser] een acceptgiro toegezonden tot voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, waarna op 13 maart 2014 en op 27 april 2014 aanmaningen zijn verzonden. Het openstaande bedrag is met elke aanmaning verhoogd met de wettelijke verhogingen.
2.4.
Wegens het uitblijven van betaling heeft het CJIB de zaak op 30 juni 2014 aan de deurwaarder overgedragen. De deurwaarder heeft de zaak op 6 mei 2015 geretourneerd aan het CJIB omdat verhaal niet mogelijk bleek.
2.5.
Op 18 mei 2015 heeft het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel aan [eiser] verzonden en vervolgens op 12 juni 2015 een arrestatiebevel.
2.6.
Van 19 juni 2015 tot 9 juli 2015 heeft [eiser] 20 dagen vervangende hechtenis ondergaan. Deze hechtenis is per 9 juli 2015 beëindigd en het arrestatiebevel is geschorst in verband met persoonlijke omstandigheden van [eiser] . Daarbij is een voorlopige betalingsregeling bepaald van € 100,- per maand waarbij eveneens de grootmoeder van [eiser] zich garant heeft gesteld voor de afbetaling van 1/3 deel van de vordering. Het CJIB heeft [eiser] per brief van 9 juli 2015 vervolgens onder meer het volgende bericht:
“(…)
Mede overeengekomen is dat uw cliënt (voorzieningenrechter: [eiser] ) voor 9 oktober 2015 een nieuw (hoger) voorstel doet, vergezeld van kopieën van alle informatie inzake zijn financiële positie.
(…)”
2.7.
[eiser] heeft op verzoek verlenging gekregen van de betalingsregeling van € 100,- per maand, welke hij is nagekomen. Op 11 januari 2016 is door het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel uitgevaardigd, welk bevel op 12 januari 2016 is ingetrokken. Per brief van 12 januari 2016 heeft het CJIB [eiser] vervolgens bericht dat een nieuwe maandelijkse betalingstermijn is toegestaan van € 250,-, voor de duur van zes maanden. [eiser] dient blijkens deze brief voor 12 juli 2016 een nieuw en hoger betalingsvoorstel te doen, wil hij een betalingsregeling houden. Volgens het CJIB moet [eiser] alles in het werk stellen om een hoger bedrag af te lossen.
2.8.
[eiser] heeft per 13 mei 2016 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gekregen voor de duur van zes maanden. Hij heeft bij e-mailbericht van 7 juli 2016 gevraagd om de betalingsregeling per 12 juli 2016 voort te zetten met een bedrag van € 200,- per maand in verband met meer opgekomen schuldeisers. Het CJIB heeft bij e-mailbericht van 8 juli 2016 bericht niet met deze verlaging van de betalingsregeling in te stemmen en vervolgens bericht evenmin met voortzetting van een betalingsregeling van € 250,- per maand in te stemmen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 13 juli 2016 heeft het CJIB aan [eiser] bericht dat de voorwaarden voor schorsing van de voorlopige hechtenis door [eiser] zijn geaccepteerd en dat overtreding van die voorwaarden met zich brengt dat deze schorsing wordt opgeheven. Omdat [eiser] geen voorstel heeft gedaan om het huidige aflossingsbedrag fors omhoog te laten gaan, vervalt de overeenkomst. Op 14 juli 2016 is aan [eiser] bericht dat er een nieuw arrestatiebevel klaarstaat.
2.10.
Op dit moment staat er een bedrag open van € 64.493,18, te vervangen door 266 dagen hechtenis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te verbieden om met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis aan te vangen of deze voort te zetten, althans de Staat te veroordelen de tenuitvoerlegging van het arrestatiebevel op te schorten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Volgens [eiser] is er geen belang gediend met tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, aangezien er bij hem geen sprake is van betalingsonwil maar van betalingsonmacht. Tevens staan zijn persoonlijke omstandigheden eraan in de weg dat hij vast komt te zitten, aangezien dat tot een noodsituatie in de thuissituatie zou leiden. Dat de Staat weigert de betalingsregeling te verlengen en een arrestatiebevel zal uitvaardigen, is jegens [eiser] onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat een veroordelend vonnis van de strafrechter, waar geen gewoon rechtsmiddel meer tegen open staat, ten uitvoer gelegd moet worden. Bij de tenuitvoerlegging dient op grond van artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bekwame spoed te worden betracht. Dit geldt eveneens voor de executie van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Aan [eiser] is door de strafrechter ingevolge het tweede lid van art. 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opgelegd omdat hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, waarbij de strafrechter tevens de vervangende hechtenis heeft bepaald. De draagkracht van [eiser] heeft bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol gespeeld. Onder omstandigheden kan het gebrek aan draagkracht voor de strafrechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen (vgl. HR 19 juni 2006, ECLI:NL: HR:2006:AZ8788). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De strafrechter dient extra te motiveren dat sprake is van een uitzonderlijk karakter van het geval. Zulks is in de zaak van [eiser] niet gebeurd, zodat thans uitgegaan dient te worden van het onherroepelijk geworden arrest.
4.3.
De wijze waarop het CJIB de aan hem opgedragen executie van schadevergoedingsmaatregelen uitvoert, is neergelegd in de Aanwijzing executie, (laatstelijk Staatscourant 2016, nummer 19890, datum inwerkingtreding 22 april 2016 (hierna: de Aanwijzing)). In de bij deze aanwijzing behorende bijlage 3 is vermeld dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft en dat een verzoek daartoe alleen op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. In de bedoelde bijlage is verder bepaald dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel maximaal 12 maanden is, dat deze in bijzondere gevallen tot 36 maanden kan worden verlengd en dat slechts in uitzonderingsgevallen van die laatste termijn kan worden afgeweken. Bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen wordt rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde. Indien de inning en/of het verhaal niet succesvol kan worden afgesloten wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd. Aan het CJIB komt een ruime beleidsvrijheid toe zodat zijn beslissingen op dit punt in kort geding slechts marginaal kunnen worden getoetst.
4.4.
Naar vaste jurisprudentie is het in de Aanwijzing executie verwoorde beleid niet onrechtmatig. Onderzocht moet worden of dit beleid op de juiste wijze is toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Uit de stukken volgt dat [eiser] , nadat hij door het CJIB is aangeschreven tot voldoening van de schadevergoedingsmaatregel, geen betalingen heeft verricht, waarna het CJIB de inning uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder. De deurwaarder heeft het dossier geretourneerd aan het CJIB omdat verhaal niet mogelijk bleek. Er is toen een waarschuwing arrestatiebevel uitgevaardigd en vervolgens een arrestatiebevel op grond waarvan [eiser] twintig dagen heeft vastgezeten. Dat [eiser] is vastgezet is niet onrechtmatig te noemen, maar op grond van het vigerende beleid de volgende stap binnen de executie. In die zin is niet aannemelijk geworden dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] is na twintig dagen hechtenis bij wijze van zeer hoge uitzondering geschorst uit de hechtenis vanwege persoonlijke omstandigheden. Deze schorsing heeft plaatsgevonden onder strikte voorwaarden, zoals gesteld door het CJIB, waaronder een maandelijkse betalingsregeling met de aanzegging dat [eiser] de maandelijkse aflossing na afloop van die eerste regeling fors diende te verhogen. Nadat [eiser] een hoger betalingsvoorstel heeft gedaan en dit voorstel zes maanden was nagekomen, heeft [eiser] een verlaging voorgesteld van het door hem te betalen bedrag, in plaats van een verhoging. Hiermee heeft hij niet langer aan de door het CJIB gestelde voorwaarden voor schorsing van de hechtenis voldaan, zodat het CJIB een nieuw arrestatiebevel heeft uitgevaardigd, welk bevel hangende deze procedure is geschorst.
4.5.
[eiser] heeft betoogd dat zijn financiële onvermogen om een hoger betalingsvoorstel te doen niet tot gevolg mag hebben dat de vervangende hechtenis verder ten uitvoer wordt gelegd. Deze tenuitvoerlegging schiet immers haar doel voorbij doordat er geen enkele prikkel tot betaling meer van uitgaat maar dit enkel resulteert in nadere strafoplegging. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 20 juni 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA6246) geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Anders dan bij (dreigende) gijzeling op grond van verkeersboetes vormt betalingsonmacht in dit geval geen grond om van de vervangende hechtenis af te zien. Dat de detentie aan voldoening van de schadevergoeding in de weg staat, komt voor rekening en risico van de veroordeelde. Het beleid van het CJIB, dat in de rechtspraak van de Hoge Raad tot op heden wordt bevestigd, laat bij de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen niet het maatwerk toe dat thans bij gijzeling wel mogelijk is. Daarbij wordt opgemerkt dat er met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van [eiser] in 2015 in die zin wel maatwerk is geleverd doordat de hechtenis is geschorst en het CJIB een betalingsregeling onder voorwaarden is overeengekomen met [eiser] . Het CJIB is ook nu nog bereid om maatwerk te leveren wanneer [eiser] een betalingsregeling voorstelt met een (substantieel) hoger termijnbedrag. Het laatste voorstel van [eiser] voldeed echter niet aan de voorwaarden; de executie zou dan nog meer dan 21 jaar duren, hetgeen op geen enkele wijze een redelijke termijn is te noemen. Het CJIB heeft dan ook met recht opnieuw een arrestatiebevel uitgevaardigd.
4.6.
Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan tenuitvoerlegging van het arrestatiebevel niettemin misbruik van recht opleveren. Daarvan is thans niet gebleken. Dat [eiser] de kostwinner is en onlangs vader is geworden maakt niet dat tenuitvoerlegging van resterende deel van de vervangende hechtenis onrechtmatig is jegens hem. Dat het voor de thuissituatie van [eiser] lastig is dat [eiser] 266 dagen in hechtenis wordt genomen, is een omstandigheid die voor rekening van hemzelf dient te blijven. Dit brengt met zich dat de vordering zal worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op
26 augustus 2016.
imt