In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een bewaringsmaatregel van een eiser, geboren in 1974 en van Servische nationaliteit. Eiser was op 13 december 2015 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen de eerste bewaringsmaatregel ongegrond had verklaard. Eiser heeft op 24 december 2015 opnieuw in bewaring gesteld, waarop hij op 28 december 2015 beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich richt tegen de voortduring van de bewaringsmaatregel van 13 december 2015. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft geoordeeld dat er voldoende indicaties zijn om een Dublinclaim in te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortduring van de bewaringsmaatregel gerechtvaardigd is, gezien het risico op onderduiken en de omstandigheden van de eiser, die zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving heeft gehouden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.