Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 augustus 2013;
- de akte overlegging producties van de zijde van eiseressen van 5 maart 2014 (met producties 1-13);
- de akte houdende aanvulling c.q. wijziging eis van de zijde van eiseressen van 19 maart 2014;
- het rolbericht van 27 maart 2014 waarbij van de zijde van eiseressen processen-verbaal van beslaglegging zijn overgelegd;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 1] (met producties 1-7);
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 2] (met producties);
- het tussenvonnis van 18 juni 2014, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van de griffier van deze rechtbank van 24 juli 2014, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer;
- het rolbericht van eiseressen van 13 augustus 2014, waarbij producties 14-22 zijn overgelegd;
- de brief van mr. Welschen van 13 augustus 2014, met als bijlagen producties 23-30;
- de brief van mr. Baas van 14 augustus 2014 met producties 8-11;
- het proces-verbaal van de comparitie voor de meervoudige kamer van 28 augustus 2014 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlaten tevens voorwaardelijke eis vernietiging decharge van de zijde van eiseressen van 1 oktober 2014;
- de antwoordakte van [gedaagde 2] van 29 oktober 2014.
2.De feiten
“tenminste EUR 150.000”gelden van eiseressen ten eigen bate had aangewend. Voorts was in die verklaring vermeld dat hij zijn volle medewerking zal verlenen aan het onderzoek naar de hoogte van de schade en als blijk van goede wil een voorschot van € 10.000 zal storten op de rekening van de Doopsgezinde Gemeente. [gedaagde 1] heeft dit bedrag daadwerkelijk gestort. De verklaring was opgesteld door de Doopsgezinde Gemeente.
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat gedaagden, al dan niet tezamen, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Stichting Beheer, althans dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van de Stichting Beheer, en dat zij, al dan niet hoofdelijk, verplicht zijn tot vergoeding van de geleden schade;
- gedaagden hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, te veroordelen tot betaling aan de Stichting Beheer van een bedrag van € 194.909,74 te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van de respectieve onttrekkingen, zoals te ontlenen aan productie 14 bij de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- een verklaring voor recht dat gedaagden, al dan niet tezamen, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Doopsgezinde Gemeente, althans dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van de Doopsgezinde Gemeente, en dat zij, al dan niet hoofdelijk, verplicht zijn tot vergoeding van de geleden schade;
- gedaagden hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, te veroordelen tot betaling aan de Doopsgezinde Gemeente van een bedrag van € 450.976,85 te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van de respectieve onttrekkingen, zoals te ontlenen aan productie 15 bij de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- voorwaardelijk, vernietiging van de decharge jegens [gedaagde 2] ;
- een verklaring voor recht dat gedaagden, al dan niet tezamen, onrechtmatig hebben gehandeld jegens het Steunfonds Oldeslo, althans dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van het Steunfonds Oldeslo, en dat zij, al dan niet hoofdelijk, verplicht zijn tot vergoeding van de geleden schade;
- gedaagden hoofdelijk, dan wel ieder voor zich, te veroordelen tot betaling aan het Steunfonds Oldeslo van een bedrag van € 185.051,46, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van de respectieve onttrekkingen, zoals te ontlenen aan productie 16 bij de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- [gedaagde 1] te veroordelen tot nakoming van de afspraken zoals neergelegd in de verklaring van 9 juli 2013;
- veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de beslagkosten.
4.De beoordeling
Staleman/Van de Ven, r.o. 3.3.1). De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dat verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken (vgl. HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011, NJ 2003,455
Schwandt/Berghuizer Papierfabriek, r.o. 3.4.5). In verband met de tweede volzin van art. 2:9 BW (vanaf “tenzij” ) wijst de rechtbank erop, dat bij een meerhoofdig bestuur een eventuele taakverdeling tussen bestuurders niet wegneemt dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een zaak is van het gehele bestuur: iedere bestuurder draagt daarvoor verantwoordelijkheid (vgl. Hof Leeuwarden 22 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8485, r.o. 9.3 en Hof Amsterdam 12 juni 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX1192, JOR 2012/348,
NRK/X), r.o. 3.3.2). Daarbij geldt in het onderhavige geval voorts als uitgangspunt dat op eiseressen de stelplicht en de bewijslast rust om de aansprakelijkheid constituerende feiten en omstandigheden in afdoende mate te stellen en – ingeval van voldoende gemotiveerde betwisting – ook te bewijzen.
ik durf u niet een exact bedrag te noemen dat ik mijzelf heb toegeëigend, ik heb geen idee. (…)”. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat eiseressen de gevorderde onttrekkingen, in het licht van het summiere verweer van [gedaagde 1] en met uitzondering van een bedrag van € 7.083, voldoende hebben bewezen. Het komt voor rekening en risico van [gedaagde 1] dat hij – en overigens niemand – thans niet meer kan achterhalen en bewijzen welke bedragen hij ten eigen bate heeft onttrokken aan eiseressen. De rechtbank komt onder de gegeven omstandigheden niet toe aan bewijslevering.
naastzijn functie van penningmeester van de Stichting Beheer en de Doopsgezinde Gemeente verrichtte (waarvoor hij geen vergoeding kreeg). [gedaagde 1] heeft op dit punt toegelicht dat in 2002, toen door de Doopsgezinde Gemeente is besloten om het kerkgebouw commercieel te exploiteren en daartoe de Stichting Beheer werd opgericht, met Diligentia een exploitatieovereenkomst is gesloten. Een door Diligentia gedetacheerde werkneemster zou tegen een uurvergoeding de programmering, PR en organisatie ter hand nemen. Nadat twee achtereenvolgende detacheringen waren beëindigd, heeft [gedaagde 1] deze werkzaamheden zelf verricht. [gedaagde 1] heeft toen aan het bestuur voorgesteld om dezelfde vergoeding als de koster te rekenen, een bedrag van € 25 per uur. Daarvan is echter niets op schrift gesteld. Ter comparitie heeft [gedaagde 1] verklaard dat het toenmalige bestuur, bestaande uit de heren [ex-bestuurslid 1] (inmiddels overleden) en [ex-bestuurslid 2] , hem hebben gevraagd om de dagelijkse leiding van de Stichting Beheer op zich te nemen, naast het penningmeesterschap.
- een bedrag van € 237.260 aan pasopnames en opladen van chipkaart,
- een bedrag van € 49.147,96 aan pinbetalingen voor privé-aankopen bij betaalautomaten van winkels, hotels en restaurants.
onverstandig vond” (zo heeft zij ter comparitie verklaard) een soort rekening-courantverhouding laten bestaan tussen de Doopsgezinde Gemeente en het Steunfonds Oldeslo, terwijl daarvoor formeel gezien geen enkele grondslag was, en had bij sommige betalingen in dit verband “
geen goed gevoel”. Alhoewel volgens [gedaagde 2] de bedragen steeds zijn verantwoord in de jaarrekeningen van de Doopsgezinde Gemeente als vorderingen van het Steunfonds op de Doopsgezinde Gemeente, past het niet bij de verantwoordelijke rol van penningmeester van de Doopsgezinde Gemeente om ongebruikelijke geldstromen – bij gebreke van een duidelijk zicht op die stromen – dan maar in de jaarrekening als vorderingen te vermelden. [gedaagde 2] is vanuit haar functie als penningmeester bij de Doopsgezinde Gemeente onvoldoende “gespitst” geweest op ongebruikelijke geldstromen in die rekening-courantverhouding. In die zin heeft zij aldus als bestuurder bijgedragen aan het schade toebrengende gedrag van [gedaagde 1] ten aanzien van het Steunfonds Oldeslo. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde 2] op grond van artikel 6:166 BW, en dus naast [gedaagde 1] hoofdelijk, aansprakelijk is voor dit gedeelte van de schade van het Steunfonds Oldeslo