ECLI:NL:RBDHA:2015:7880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
C/09/489491 / KG ZA 15/747 en C/09/487652 / KG ZA 15/579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de rechtmatigheid van het alcoholslotprogramma en de gevolgen voor eisers

Op 9 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, die allen een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd hebben gekregen, vorderden om gedaagden, waaronder de Staat der Nederlanden en het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), te verbieden om handelingen te verrichten op basis van de artikelen die het ASP regelen. De eisers stelden dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 maart 2015 had geoordeeld dat het artikel op basis waarvan het ASP wordt opgelegd onverbindend is, en dat zij daarom niet langer aan de voorwaarden van het ASP moesten voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat de besluiten om het ASP op te leggen formele rechtskracht hebben en dat de handhaving daarvan rechtmatig is. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het beginsel van formele rechtskracht en de beperkte mogelijkheden voor heroverweging in civiele procedures, vooral in kort gedingzaken.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummers: C/09/489491 / KG ZA 15/747
C/09/487652 / KG ZA 15/579
Vonnis in kort geding van 9 juli 2015
in de zaak van

1.[A1], wonende te [W1],

2.
[W1], wonende te [A2],
3.
[W2], wonende te [A3],
4.
[W3], wonende te [A4],
5.
[W4], wonende te [A3],
6.
[A5], wonende te [A6],
7.
[W5], wonende te [A7],
8.
[W6], wonende te [A8],
9.
[W7], wonende te [A9],
10.
[W8], wonende te [A10],
11.
[W9], wonende te [A11],
12.
[W10], wonende te [A12],
13.
[W11], wonende te [A3],
14.
[A13], wonende te [A14],
15.
[W12], wonende te [A15],
16.
[W13], wonende te [A16],
17.
[W14], wonende te [A17],
18.
[W15], wonende te [A18],
19.
[W16], wonende te [A19],
20.
[W17], wonende te [A20],
21.
[W18], wonende te [A21],
22.
[W19], wonende te [A8],
23.
[A22], wonende te [A23],
24.
[W20], wonende te [A24],
25.
[W21], wonende te [A25],
26.
[W22], wonende te [A26],
27.
[W23], wonende te [A27],
28.
[W24], wonende te [A28],
eisers,
advocaat mr. L. van der Werff te Enschede,
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen,
gedaagden,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag,
en in de zaak van

1.[W26 1], wonende te [B1],

2.
[W26 2], wonende te [B2],
3.
[W27], wonende te [B4],
4.
[W27], wonende te [W28],
5.
[W28]wonende te [B5],
6.
[W29], wonende te [B6],
7.
[W30], wonende te [A11],
8.
[B7], wonende te [A8],
9.
[B8], wonende te [B5],
10.
[B9], wonende te [B10],
11.
[W31], wonende te [B11],
12.
[W32], wonende te [B12],
13.
[W33], wonende te [B13],
14.
[W34], wonende te [B14],
15.
[W35], wonende te [B15],
16.
[W36], wonende te [A7],
17.
[B16], wonende te [A28],
18.
[B17], wonende te [B19],
19.
[B18], wonende te [W37],
20.
[W38], wonende te [B20],
21.
[W39], wonende te [B21],
22.
[W40], wonende te [B22],
23.
[W41], wonende te [B23],
24.
[W42], wonende te [B20],
25.
[B24], wonende te [A24]
26.
[B25], wonende te [A7],
27.
[B26], wonende te [B27],
28.
[W44], wonende te [B28],
29.
[W45], wonende te [B29],
29.
[W46], wonende te [A3],
29.
[B30], wonende te [B31],
29.
[W47], wonende te [A11],
29.
[B32], wonende te [B33],
29.
[W48], wonende te [B34],
29.
[W49], wonende te [B35],
29.
[W50], wonende te [B36],
29.
[W51], wonende te [B19],
29.
[B37], wonende te [B38],
29.
[W53], wonende te [B39],
29.
[W54], wonende te [B40],
29.
[W55], wonende te [B41],
29.
[W56], wonende te [B42],
29.
[W57], wonende te [B43],
29.
[W58], wonende te [B44],
29.
[W59], wonende te [B45],
29.
[W60], wonende te [A14],
29.
[B46], wonende te [A15],
29.
[B47], wonende te [B48],
29.
[W62], wonende te [B35],
29.
[B49], wonende te [B50],
29.
[W64], wonende te [B51],
29.
[W65], wonende te [B52],
29.
[W66], wonende te [B53],
29.
[W67], wonende te [B54],
29.
[W68], wonende te [A4],
29.
[B55], wonende te [B56],
29.
[W70], wonende te [B57],
29.
[W71], wonende te [B58],
29.
[W72], wonende te [B59],
29.
[W73], wonende te [B60],
29.
[W74], wonende te [B61],
29.
[W75], wonende te [B62],
29.
[W76], wonende te [B63],
29.
[W77], wonende te [B33],
29.
[B64], wonende te [B65],
29.
[W78], wonende te [A3],
29.
[B66], wonende te [B67],
29.
[W79], wonende te [A23],
29.
[B68], wonende te [B19],
29.
[B69], wonende te [A23],
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen,
gedaagden,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag,
Gedaagden worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Staat’ en ‘het CBR’.

1.De procedure in beide zaken

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen met producties;
- de door gedaagden overgelegde producties;
- de op 11 juni 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in beide zaken

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 1 december 2011 is het alcoholslotprogramma (ASP) ingevoerd. Het ASP is door de wetgever in het bestuursrecht ondergebracht. Het ASP werd door het CBR opgelegd aan bestuurders van motorvoertuigen (niet zijnde bromfietsen) die worden aangehouden met een bepaald ademalcoholgehalte of die weigeren de blaastest te doen. De deelnemer aan het programma krijgt een rijbewijs B met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’. Het ‘oude’ rijbewijs wordt ongeldig bij de oplegging van het ASP, evenals alle andere categorieën rijbewijzen, met uitzondering van het bromfietsrijbewijs. Het programma duurt ten minste twee jaar en de betrokkene dient zelf de kosten van deelname aan het programma te betalen (ongeveer € 4.500,--).
2.2.
De betrokkene kan ook besluiten niet deel te nemen aan het ASP. In dat geval blijft het rijbewijs vijf jaar ongeldig (artikel 132b Wegenverkeerswet 1994 (WVW) jo. artikel 97 lid 5 onder a van het Reglement Rijbewijzen (RR)). Indien een betrokkene besluit deel te nemen aan het ASP kan het programma bij gebrek aan medewerking onverwijld worden gestopt en het 103-rijbewijs alsnog ongeldig worden verklaard (artikel 132 lid 2 WVW). Artikel 9 lid 9 WVW regelt de strafrechtelijke sanctionering van het niet langer meewerken aan het ASP.
2.3.
Het alcoholslot is een startonderbreker die wordt ingebouwd in de auto van de bestuurder aan wie het ASP is opgelegd. De bestuurder moet voor het starten in het apparaat blazen, waarna het apparaat de hoeveelheid alcohol in de adem meet. De auto start niet wanneer teveel alcohol in de adem wordt gemeten.
2.4.
Eisers hebben allen bij besluit van het CBR het ASP opgelegd gekregen. Op een viertal uitzonderingen na, zijn zij daarnaast allen vervolgd en/of bestraft voor het rijden onder invloed. Eisers nemen allen deel aan het ASP.
2.5.
Bij arrest van 3 maart 2015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd is met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het ASP is opgelegd. Deze inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tot gevolg.
2.6.
Op 4 maart 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) onverbindend is. In dat artikel is neergelegd in welke gevallen het CBR besluit dat een betrokkene het ASP wordt opgelegd. Volgens de Afdeling heeft de minister de mogelijk ingrijpende gevolgen van de oplegging van het ASP, die zich in de praktijk met regelmaat voordoen, niet afdoende afgewogen. In een substantieel aantal gevallen kan artikel 17 van de Regeling onevenredig uitwerken omdat het ASP moet worden opgelegd aan bestuurders indien aan de toepassingsvoorwaarden zoals neergelegd in dat artikel wordt voldaan, zonder dat daarbij rekening kan worden gehouden met hun persoonlijke omstandigheden, aldus de Afdeling. In de uitspraak staat voorts vermeld:
“5.8. Ter voorlichting merkt de Afdeling op, dat het voorgaande niet betekent dat eerdere uitspraken waarin de Regeling wel verbindend is geacht vatbaar zijn voor herziening in de zin van artikel 8:119 van de Awb. De rechtszekerheid vergt dat onherroepelijke rechterlijke uitspraken slechts in uitzonderlijke gevallen worden herzien. Een rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is geen grond voor herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Evenmin betekent de onverbindendheid van de Regeling, dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van een asp te heroverwegen (vgl. HR 16 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0718; Vulhop).”

3.Het geschil in beide zaken

3.1.
Eisers in beide zaken vorderen, zakelijk weergegeven:
I. gedaagden te verbieden gedragingen uit te (laten) voeren, besluiten te nemen of op te treden jegens eisers op grond van de artikelen 132 lid 2 WVW, artikel 97 lid 5 RR en artikel 9 lid 9 WVW;
II. gedaagden te veroordelen binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis in het rijbewijzenregister de aan eisers opgelegde beperkingen te verwijderen en daarvan mededeling te doen aan eisers;
III. gedaagden te veroordelen binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis de registratie van eisers in het alcoholslotregister te doen verwijderen en daarvan mededeling te doen aan eisers;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Nu de Afdeling een streep heeft gezet door het ASP, zien eisers niet in dat zij wél aan de voorwaarden van het ASP moeten blijven voldoen. Het ASP is immers in de huidige vorm door de Afdeling onevenredig geacht. Eisers worden tot nu toe echter gedwongen om door te gaan met het ASP. Niet alleen artikel 17 van de Regeling is onverbindend, zoals de Afdeling heeft geoordeeld, maar ook de bepalingen die de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctionering regelen van het niet langer meewerken aan het ASP, zijn onverbindend en moeten (jegens eisers) buiten toepassing worden gelaten.
De ongeldigverklaring van het 103-rijbewijs, die volgt als eisers niet langer meewerken aan het ASP, moet als een ‘criminal charge’ worden gezien. Daarmee is het evenredigheidsbeginsel van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van toepassing. Ten aanzien van artikel 97 lid 5 RR is ook het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De artikelen 132 lid 2 WVW en 97 lid 5 RR zijn, voor zover deze betrekking hebben op het ASP, onmiskenbaar in strijd met het evenredigheidsbeginsel en daarom onmiskenbaar onverbindend. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de uitspraak van de Afdeling. De Afdeling heeft immers geoordeeld dat het ASP
in zijn algemeenheidin strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Genoemde artikelen laten ten onrechte geen ruimte voor een belangenafweging. Ook voor eisers hebben zij verstrekkende gevolgen. De
toepassingvan deze artikelen is ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Het niet voldoen aan de verplichtingen van het ASP wordt in artikel 9 lid 9 WVW strafrechtelijk gesanctioneerd. Ook deze bepaling is in strijd met het evenredigheidsbeginsel en handelen op basis hiervan moet dan ook onmiskenbaar onrechtmatig worden geacht.
Ten aanzien van eisers zijn in de registers beperkingen opgenomen die voortvloeien uit het ASP. De wettelijke regeling omtrent de opname van beperkingen in registers is een uitvloeisel van het op alle punten onevenredig te achten ASP, zodat het handhaven daarvan ook onrechtmatig is.
3.3.
De Staat en het CBR voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil in beide zaken

4.1.
Vaststaat dat de besluiten om aan eisers het ASP op te leggen formele rechtskracht hebben verkregen. Dat is ook niet tussen partijen in geschil. Eisers hebben evenwel gesteld dat zij niet om heroverweging of intrekking van die besluiten verzoeken, maar dat zij zich richten tegen toekomstige besluiten en handelingen in het kader van de handhaving van het ASP.
4.2.
De gevoelens van onrechtvaardigheid bij eisers zijn op zichzelf begrijpelijk, nu het artikel op grond waarvan het ASP kan worden opgelegd onverbindend is verklaard, terwijl het ASP ten aanzien van hen wordt voortgezet. Echter, de voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat eisers met hun vorderingen feitelijk voorbijgaan aan het beginsel van formele rechtskracht. Toewijzing van de vorderingen zou er immers toe leiden dat de besluiten tot oplegging van het ASP aan eisers niet meer mogen worden gehandhaafd en dus moeten worden herzien. Het feit dat die besluiten onherroepelijk zijn, brengt evenwel mee dat er van moet worden uitgegaan dat handhaving daarvan rechtmatig is.
4.3.
De Afdeling heeft de situatie waarin eisers verkeren uitdrukkelijk onder ogen gezien en geregeld. Onder 5.8 van de uitspraak van 4 maart 2015 overweegt de Afdeling immers dat voor herziening van eerdere uitspraken geen plaats is en dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, niet gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van het ASP te heroverwegen. Eisers komen met hun vordering feitelijk op tegen dit oordeel van de Afdeling, dat de formele rechtskracht in stand laat. Daarvoor is in een civiele procedure, te minder in een kortgedingprocedure als de onderhavige, geen plaats. De mogelijkheden die voor eisers nog resteren zijn weliswaar minimaal, maar de door de hoogste bestuursrechter getrokken grens moet door de voorzieningenrechter worden gerespecteerd. Welk gewicht vanuit verdragsrechtelijk perspectief aan de argumenten van eisers toekomt, zal moeten worden beoordeeld in het kader van de heroverwegingsprocedure bij het CBR. Het feit dat de Afdeling aldus de mogelijkheid tot heroverweging heeft beperkt, brengt niet mee dat de civiele rechter nu als restrechter kan fungeren om die beperking te doorbreken. De vorderingen zullen dus in beide zaken worden afgewezen.
4.4.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in zaak C/09/489491 / KG ZA 15/747:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagden te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
en in de zaak C/09/487652 / KG ZA 15/579:
5.5.
wijst het gevorderde af;
5.6.
veroordeelt eisers om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagden te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.7.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.8.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
hvd