ECLI:NL:RBDHA:2015:7855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
AWB 15/11491, 15/11490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel en de motivering daarvan in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Vietnamese vreemdeling en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 6 juni 2015 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen en een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat de motivering van de belangenafweging in het besluit tot oplegging ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd welke belangen van de vreemdeling in de afweging waren betrokken en waarom het grensbewakingsbelang zwaarder woog. De rechtbank heeft de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en een schadevergoeding van € 1.520,- toegekend aan de vreemdeling voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten aan de vreemdeling vergoed tot een bedrag van € 980,-. De rechtbank heeft het beroep tegen de toegangsweigering ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de vrijheidsontneming gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15 / 11491 (toegangsweigering)
AWB 15 / 11490 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Vietnamese nationaliteit, verblijvende in Justitieel Complex Schiphol (JCS)
eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 6 juni 2015 aan eiser op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode, hierna:SGS) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 11 juni 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Eiser heeft tegen het besluit tot toegangsweigering beroep ingesteld
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep toegangsweigering
1. Verweerder heeft eiser de toegang geweigerd op de gronden dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig reisdocument;
- niet in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning;
- niet in het bezit van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken.
- niet in het bezit is van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf, of voor de terugkeer naar het land van herkomst.
2. Eiser voert aan dat blijkens het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), brigade hoek van Holland van 6 juni 2015 aan eiser een folder conform artikel 13, derde lid, van de SGC enkel in het Nederlands is uitgereikt. Deze folder bevindt zich niet in het dossier en wordt niet genoemd. Bovendien blijkt niet dat deze in een begrijpelijke taal aan eiser is uitgelegd. Aan eiser had schriftelijke informatie verstrekt moeten worden over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens eiser in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden. Nu deze folder niet aan eiser is uitgereikt in een taal die hij begrijpt, voldoet de toegangsweigering niet aan het gestelde in artikel 13, derde lid, SGC en is deze daarom onrechtmatig. Daar komt bij dat eiser niet wist dat hij recht had om met een advocaat te spreken omdat hem dit pas later bekend is geworden in het JCS.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dossier inderdaad geen ‘Folder rechtsmiddelen’ bevat. Niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad aangezien hij tijdig beroep heeft ingesteld.
2.2
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen ‘Folder rechtsmiddelen’ in de Vietnamese taal bevat. In deze folders staat normaliter vermeld bij welke instantie en binnen welke termijn eiser beroep kan indienen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 13, derde lid, SGC bedoelde schriftelijke informatie niet aan eiser is uitgereikt. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij ondanks dit verzuim kort na de toegangsweigering, te weten op 11 juni 2015, met behulp van zijn gemachtigde daartegen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
5. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
6. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
7. Eiser voert allereerst aan dat, omdat de toegangsweigering onrechtmatig is, aan hem geen maatregel ex artikel 6 Vw had kunnen worden opgelegd. Deze grond slaagt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de toegangsweigering, niet.
8. Eiser voert voorts aan dat hij zonder titel op de brigade van de Kmar Hoek van Holland heeft verbleven na de toegangsweigering op 6 juni 2015 en dat hij vervolgens zonder titel is vervoerd naar het JCS. Er is immers geen beschikking aan hem uitgereikt ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met plaatsaanduiding Hoek van Holland. De enige artikel 6-beschikking die in het dossier zit, heeft een plaatsaanduiding JCS. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6364). Nu er geen artikel 6-maatregel met plaatsaanduiding Hoek van Holland in het procesdossier te vinden is en de vrijheidsontneming niet gebaseerd kan worden op artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), ontbreekt er een titel van vrijheidsontneming vanaf 6 juni 2015 tot de dag en het uur van aankomst op het JCS. De grensdetentie is daarom van aanvang af onrechtmatig geweest.
8.1
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 6 juni 2015 om 18.10 uur is aangekomen met de [naam schip] in Hoek van Holland. Eiser is vervolgens de toegang tot Nederland geweigerd om 20.55 uur. Volgens verweerder is het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel meteen na de toegangsweigering aan eiser uitgereikt. Uit na de zitting op verzoek van de rechtbank toegestuurde informatie van verweerder is gebleken dat eiser vervolgens op 6 juni 2015 om 23.42 uur, samen met andere Viëtnamese vreemdelingen, vanuit Hoek van Holland is vervoerd naar het JCS. Hij is daar op 7 juni 2015 om 00.30 uur aangekomen.
8.2
Evenals gangbaar is bij een toegangsweigering en de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan vreemdelingen op de luchthaven Schiphol, is het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel met de plaatsaanduiding JCS aan eiser uitgereikt op een andere locatie dan het JCS, te weten – in dit geval - Hoek van Holland. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat ook het vervoer van de vreemdeling van de locatie waar het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel aan hem is uitgereikt naar de locatie genoemd in dat besluit, onder de reikwijdte van het besluit tot vrijheidsontneming valt. Een aparte titel voor vrijheidsontneming tijdens het wachten op het vervoer en het daadwerkelijke vervoer van de vreemdeling is daarom niet noodzakelijk, mits het vervoer en het wachten daarop een redelijke termijn duurt. Uit de door verweerder verstrekte informatie (zie hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 8.1 is overwogen), is gebleken dat tussen het moment waarop eiser de vrijheidsontnemende maatregel met plaatsaanduiding JCS is uitgereikt en zijn aankomst op JCS nog geen vier uren hebben gelegen, bestaande uit wachttijd en de tijd die het vervoer in beslag heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze periode nog valt onder een redelijke termijn. Deze grond faalt daarom.
9. Eiser voert ten slotte aan dat het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel geen kenbare motivering bevat inzake de belangenafweging en de vraag waarom niet met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld toepassing van artikel 6, eerste lid, Vw, kon worden volstaan. De jurisprudentie van de Afdeling naar aanleiding van het arrest Mahdi van het Hof van Justitie EU van 5 juni 2014 (JV 2014/230) dient in dit geval analoog te worden toegepast. De maatregel is van aanvang af onrechtmatig, aldus eiser.
9.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie ten aanzien van het arrest Mahdi in deze zaak niet van toepassing is omdat deze jurisprudentie alleen ziet op asielzoekers en de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) en de Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de herschikte Opvangrichtlijn) niet op eiser van toepassing zijn. Voorts heeft het toepassen van een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel conform artikel 6 Vw tot gevolg dat de vreemdeling alsnog toegang tot Nederland verkrijgt.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat het arrest Mahdi en de jurisprudentie van de Afdeling naar aanleiding van het arrest Mahdi, te weten de uitspraken van onder meer 10 april 2015 (nr. 201502024/1/V3), 13 mei 2015 (nr. 201503491/1/V3) en 12 juni 2015 (nr. 201504414/1/V3), niet op eiser van toepassing zijn omdat de Terugkeerrichtlijn en de herschikte Opvangrichtlijn niet op hem van toepassing zijn. Dit neemt echter niet weg dat het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Aan de toepassing van een discretionaire bevoegdheid dient een belangenafweging door verweerder vooraf te gaan. In een geval als het onderhavige gaat het dan om een afweging, enerzijds, van het Nederlandse grensbewakingsbelang tegen, anderzijds, het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Die belangenafweging en de uitkomst daarvan dienen op grond van de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kenbaar en deugdelijk in het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel te worden gemotiveerd. De rechtbank brengt hierbij in herinnering dat verweerder, zoals is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 29 juni 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR0158) en 22 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW6799), de vaste praktijk hanteert dat van het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel wordt afgezien indien in het geval van de vreemdeling sprake is van bijzondere omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
9.3
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van verweerder van 6 juni 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel een motivering betreffende de verrichte belangenafweging ontbreekt. Daarom is niet duidelijk welke eventuele (bijzondere) belangen van de vreemdeling verweerder in zijn afweging heeft betrokken, terwijl evenmin duidelijk is waarom verweerder in dit geval aan het grensbewakingsbelang doorslaggevend gewicht heeft toegekend. Hierbij is van belang dat, hoewel uit het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgemaakt dat eiser is gehoord, een proces-verbaal van het gehoor ontbreekt zodat niet duidelijk is hoe het gehoor precies is verlopen; of eiser in dat kader concrete vragen zijn gesteld en zo ja welke, en wat eiser precies heeft verklaard. De zeer beknopte weergave van de verklaring in het besluit voldoet in dit opzicht niet. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het besteden besluit in strijd is met artikel 3:46 en 3:47 Awb en dat de vrijheidsontneming in dit geval van aanvang af onrechtmatig is.
10. De rechtbank zal het beroep met toepassing van artikel 94, vierde lid, Vw gegrond verklaren en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen.
11. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 6 juni 2015 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Nu de maatregel heeft geduurd van 6 juni 2015 tot op heden (19 nachten), wordt het bedrag van de schadevergoeding bepaald op 19 x € 80,- = € 1.520,-
12. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer 15 / 11491 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer AWB 15 / 11490 gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- draagt verweerder op € 1.520,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,00 te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.520,- uit te betalen.
Gedaan op 25 juni 2015, door mr. N.O.P. Roché, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor wat betreft het beroep vrijheidsontneming binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Tegen deze uitspraak kan voor wat betreft het beroep toegangsweigering binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling.