Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2015 in de zaak tussen
[verzoeker 1],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van Nidos het belang van verzoeker 1 onderstreept om niet gescheiden te worden van zijn grootmoeder en oom.
Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat Nederland niet op grond van artikel 8, vierde lid, van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker 1, omdat het niet in zijn belang is dat Nederland zijn asielverzoek in behandeling neemt, omdat hij dan zal worden gescheiden van zijn grootmoeder en oom, die aan Italië zullen worden overgedragen.
Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat hij voorts op grond van artikel 8, tweede lid, van de Verordening niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker 1, nu zijn grootmoeder en oom in Italië een asielaanvraag zullen indienen en zij zich, in afwachting van de beslissing daarop, dan wettig in Italië zullen ophouden, zodat daarmee sprake zal zijn van een familielid dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
Omdat verweerder niet op grond van artikel 8 van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker 1, bestaat volgens verweerder geen aanleiding om met toepassing van artikel 17 van de Verordening de behandeling van de asielaanvragen van verzoekster en verzoeker 2 onverplicht aan zich te trekken.
Ten aanzien van het betoog van verzoekers in dit verband dat verweerder de asielverzoeken van verzoekster en verzoeker 2 aan zich zou moeten trekken teneinde te voorkomen dat verzoeker 1, samen met zijn grootmoeder en oom, aan Italië wordt overgedragen, omdat volgens verzoekers zijn belangen in Nederland beter gewaarborgd zijn dan in Italië, gelet op de wijze waarop de Italiaanse autoriteiten met asielzoekers omgaan en het volgens verzoekers in Italië veel langer duurt voordat gezinshereniging met zijn ouders kan worden gerealiseerd, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierna zal worden overwogen.
Ter zitting hebben verzoekers nader toegelicht dat zij niet aanvoeren dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan uitgaan, gelet op de algemene situatie voor asielzoekers in Italië, maar dat verweerder in het licht van die algemene situatie onvoldoende heeft onderzocht of de belangen van verzoeker 1 als minderjarige bij overdracht voldoende zijn gewaarborgd. De garanties dat verzoekers in Italië zullen worden opgevangen in een voor hen geschikte locatie, zoals deze in dit geval door de Italiaanse autoriteiten zijn gegeven, betreffen ‘basisgaranties’ en zijn onvoldoende specifiek om te kunnen spreken van individuele garanties als bedoeld in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 inzake Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int).
the possiblity that a significant number of asylum seekers may be left without acoomodation or accomodated in overcrowded facilities without privacy, or even insalubrious or violent conditions, cannot be dismissed as unfounded” (paragraaf 118). Gelet daarop heeft het EHRM geoordeeld dat in het bijzonder in het geval van minderjarigen, die extreem kwetsbaar zijn, de lidstaten voor overdracht de garantie van Italië dienen te krijgen dat een gezin met minderjarige asielzoekers na overdracht bij elkaar zal blijven en dat zij zullen worden opgevangen in een locatie passend bij de leeftijd en behoeftes van de minderjarige.
Blijkens een memo van verweerder van 4 maart 2015 heeft verweerder, naar aanleiding van het arrest Tarakhel, op 16 januari 2015 de Italiaanse autoriteiten een lijst met v-nummers, Italiaanse kenmerken en personalia toegezonden met het verzoek te bevestigen dat alle op de lijst genoemde gezinnen bij elkaar zullen worden gehouden op een daartoe geschikte opvanglocatie en hebben de Italiaanse autoriteiten op 17 februari 2015 gegarandeerd dat, na de overdracht aan Italië, alle gezinnen met minderjarige kinderen op de meegezonden lijst bijeen worden gehouden en worden ondergebracht in een opvangcentrum passend bij de leeftijd van de kinderen. Na aankondiging van de overdracht zal worden gespecificeerd welk opvangcentrum het gezin zal opvangen en naar welk vliegveld het gezin kan worden overgedragen. Voorts heeft verweerder in deze memo verklaard dat verzoekers op de door Italië meegezonden lijst worden genoemd en de garanties derhalve ook ten aanzien van hen zijn afgegeven.
Ervan uitgaande dat verweerder de Italiaanse autoriteiten minstens vijftien dagen van te voren op de hoogte zal brengen van de feitelijke overdracht van verzoekers, zoals verweerder ter zitting heeft toegezegd, dat de Italiaanse autoriteiten vervolgens zullen communiceren in welke specifieke accommodatie verzoekers zullen worden opgevangen en de ter zitting gedane toezegging van verweerder dat niet tot feitelijke overdracht zal worden overgegaan zolang die informatie niet is verkregen, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat overdracht van verzoekers niet zal leiden tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige situatie. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1677). Het standpunt van verzoekers, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:4326), dat de specifieke locatie van het opvangcentrum reeds ten tijde van het bestreden besluit bekend moeten zijn, volgt de voorzieningenrechter niet, reeds omdat de Afdeling in voornoemde uitspraak van 20 mei 2015 inmiddels anders heeft geoordeeld.
Nu de Italiaanse autoriteiten garanderen dat verzoekers zullen worden opgevangen in een locatie die tegemoet komt aan de specifieke belangen van verzoeker 1 als minderjarige, en verweerder heeft toegezegd niet tot overdracht te zullen overgaan indien hij van de Italiaanse autoriteiten geen informatie heeft ontvangen over de specifieke locatie waar verzoekers zullen worden opgevangen, is er evenmin grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van verzoeker 1 als minderjarige indien hij met zijn grootmoeder en oom wordt overgedragen aan Italië, in het licht van de algemene situatie voor asielzoekers in Italië.