ECLI:NL:RBDHA:2015:4326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
13/31643, 13/31640, 13/31633 en 13/31637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoekers aan Italië en de garantie van opvanglocatie

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Syrische nationaliteit, een beroep gedaan op het arrest Tarakhel in hun verzoek om asiel in Nederland. De rechtbank Den Haag heeft op 16 april 2015 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer over de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had de aanvragen afgewezen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielverzoeken. Eisers stelden echter dat de garantie van de Italiaanse autoriteiten onvoldoende was om te waarborgen dat zij en hun minderjarige kinderen in Italië adequaat zouden worden opgevangen.

De rechtbank oordeelde dat de enkele toezegging van de Italiaanse autoriteiten, zonder specifieke details over de opvanglocatie en de condities, niet voldeed aan de eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest Tarakhel had gesteld. De rechtbank benadrukte dat het noodzakelijk is om voorafgaand aan de overdracht aan Italië te beschikken over een garantie die voldoet aan de specifieke omstandigheden van de eisers, vooral gezien het feit dat het gezin minderjarige kinderen heeft. De rechtbank wees erop dat de overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen opleveren, indien niet kan worden gegarandeerd dat de opvang adequaat is.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van eisers gegrond, vernietigde de bestreden besluiten van de staatssecretaris en droeg hem op om opnieuw te beslissen op de asielaanvragen van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige waarborgen bij de overdracht van asielzoekers naar andere lidstaten, vooral in het licht van hun kwetsbare situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/31643, 13/31640, 13/31633 en 13/31637

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
en
[eiseres],
geboren op[geboortedatum],
mede namens haar minderjarige kinderen,
E,geboren op *,
E, geboren op *,
en
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
allen van Syrische nationaliteit,
V-nummers[nummers], eisers,
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.A.P. Trommelen)13/31645

Procesverloop

Op 9 december 2013 hebben eisers aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluiten van 13 december 2013 heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. Hanje.
Op 17 juni 2014 zijn de voorlopige voorzieningen getroffen.
Bij brief van 18 december 2014 heeft de rechtbank verweerder verzocht een schriftelijke garantie van de Italiaanse autoriteiten over te leggen. Verweerder heeft bij brief van 23
januari 2015 de garantie van de Italiaanse autoriteiten, gedateerd op 14 januari 2015, over gelegd.
Op 6 maart 2015 hebben eisers de gronden van beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Omdat verweerder het hier bestreden besluit heeft genomen vóór 1 januari 2014 was op dit besluit in zijn geheel het recht van toepassing, zoals dat gold voorafgaand aan 1 januari 2014.
De vraag of verweerders besluit in rechte kan standhouden, beantwoordt de rechtbank daarom met toepassing van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2. Italië heeft niet tijdig gereageerd op de overnameverzoeken van 8 oktober 2013. Op grond van artikel 18, zevende lid, van de Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding van de overnameverzoeken.
3. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat Nederland ten aanzien van Italië niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder dient de asielverzoeken aan zich te trekken omdat een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dreigt bij terugkeer naar Italië. Eisers voeren aan dat bij overdracht aan Italië de verdragsverplichtingen zullen worden geschonden, in het bijzonder gelet op het feit dat zij een gezin vormen met minderjarige kinderen. Eisers verwijzen hiertoe naar het arrest van het Europese hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, 29217/12 (Tarakhel).
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in algemene zin nog immer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM is dan ook in zijn algemeenheid bij de overdracht van asielzoekers aan Italië geen sprake.
De rechtbank volgt verweerder hierin. Zij verwijst in dit kader naar de uitspraak van het EHRM van 5 februari 2015, gewezen in de zaak A.M.E. tegen Nederland, nr. 51428/10, waarin is geoordeeld dat de huidige situatie voor asielzoekers in Italië op geen enkele wijze kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van het M.S.S.-arrest.
6. In het arrest Tarakhel heeft het EHRM onder rechtsoverwegingen 121 en 122 het volgende overwogen:
The Court notes that, according to the Italian Government, families with children are regarded as a particularly vulnerable category and are normally taken charge of within the SPRAR network. This system apparently guarantees them accommodation, food, health care, Italian classes, referral to social services, legal advice, vocational training, apprenticeships and help in finding their own accommodation (see paragraph 86 above). However, in their written and oral observations the Italian Government did not provide any further details on the specific conditions in which the authorities would take charge of the applicants.
It is true that at the hearing of 12 February 2014 the Swiss Government stated that the FMO had been informed by the Italian authorities that, if the applicants were returned to Italy, they would be accommodated in Bologna in one of the facilities funded by the ERF (see paragraph 75 above). Nevertheless, in the absence of detailed and reliable information concerning the specific facility, the physical reception conditions and the preservation of the family unit, the Court considers that the Swiss authorities do not possess sufficient assurances that, if returned to Italy, the applicants would be taken charge of in a manner adapted to the age of the children.
It follows that, were the applicants to be returned to Italy without the Swiss authorities having first obtained individual guarantees from the Italian authorities that the applicants would be taken charge of in a manner adapted to the age of the children and that the family would be kept together, there would be a violation of Article 3 of the Convention.
7. Op 18 december 2014 heeft de rechtbank verweerder verzocht een schriftelijke garantie van de Italiaanse autoriteiten over te leggen. Uit de garantie moet blijken in welke opvanglocatie in Italië eisers gedurende de behandeling van hun asielverzoek zullen worden opgevangen, dat die opvang geschikt is voor de kinderen (leeftijdsgroep 1 jaar tot 3 jaar) en dat eisers en hun kinderen als gezin bij elkaar zullen kunnen blijven.
De garantie van de Italiaanse autoriteiten van 14 januari 2015 luidt als volgt:
“Ensuring you that, after the transfer to Italy, this family group will be granted reception in a project (in the framework of the above mentioned Italian reception system), we are going to better specify the project that will take charge of them, after you inform us (at least 15 days in advance) about the date of the transfer to Italy. The reception conditions will be obviously ensured in relation to the information given by your Dublin Unit, including the relevant health conditions, up-to-date medical certificates attesting possible health problems as well as problems related to vulnerable conditions”.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de garantie van 14 januari 2015 moet worden aangemerkt als een basisgarantie. Bij de daadwerkelijk overdracht zullen de Italiaanse autoriteiten specificeren op welke opvanglocatie het gezin zal worden geplaatst.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is met het antwoord van de Italiaanse autoriteiten van
14 januari 2015 onvoldoende gegarandeerd dat eisers gedurende de behandeling van hun asielverzoek in Italië zullen worden opgevangen in een voor hen geschikte opvanglocatie en dat het gezin bij elkaar blijft. De enkele toezegging, zonder enige specificering of nadere aanduiding van de (verifieerbare) condities die, overeenkomstig het arrest Tarakhel, maken dat is gegarandeerd dat het gezin zal worden opgevangen op een voor hen geschikte locatie, acht de rechtbank niet toereikend. Derhalve heeft verweerder thans geen garantie overgelegd van de Italiaanse autoriteiten die voldoet aan het arrest Tarakhel.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat thans kan worden volstaan met een in het vooruitzicht gestelde, meer specifieke garantie voorafgaand aan de overdracht, nu reeds in het bestreden besluit moet worden beoordeeld of overdracht niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, zodat daarover in beroep een volledige rechterlijke toets mogelijk is. De rechtbank wijst in dat verband op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat “ [..] de beslissing tot uitzetting geen zelfstandig deelbesluit [is] binnen de meeromvattende beschikking op de aanvraag om een verblijfsvergunning, maar [dat] de bevoegdheid tot uitzetting een rechtsgevolg van rechtswege [is] van de afwijzing van die aanvraag en die bevoegdheid niet discretionair van aard [is]. Dat als gevolg van die afwijzing de bevoegdheid tot uitzetting ontstaat, dient derhalve bij het nemen van de beslissing op de aanvraag te worden betrokken en de rechter dient deze beslissing in het licht van dit mede daaraan verbonden rechtsgevolg te toetsen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2002 in zaak nr. 200200710/1, AB 2002, 255).
De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat dat anders zou zijn in het geval niet uitzetting, maar overdracht aan een andere lidstaat het rechtgevolg van rechtswege is van de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank wijst er voorts op dat, zo al zou moeten worden aangenomen dat voorafgaand aan overdracht aan Italië de Italiaanse autoriteiten alsnog tijdig een garantie zouden afgeven die voldoet aan de eisen die het EHRM in de zaak Tarakhel heeft geformuleerd, niet is gegarandeerd dat verzoekers daarvan tijdig op de hoogte worden gesteld en tijdig in de gelegenheid worden gesteld tegen de feitelijke overdracht bezwaar te maken. Gegeven het feit dat het in dit geval gaat om een potentiële schending van artikel 3 van het EVRM, acht de rechtbank het niet aangewezen erop te vertrouwen dat een en ander tijdig gerealiseerd zal (kunnen) worden.
De rechtbank volgt verweerder voorts niet in het standpunt dat op dit moment de garantie gegeven door de Italiaanse autoriteiten niet specifieker kan zijn en dat een specifiekere garantie ten aanzien van de opvanglocatie enkel bij de overdracht kan worden gegeven. De rechtbank acht geen aanknopingspunten aanwezig om op voorhand aan te nemen dat het niet mogelijk zou zijn om op dit moment reeds specifiekere garanties met betrekking tot de (beoogde) plaats dan wel de condities van een (beoogde) opvanglocatie van de Italiaanse autoriteiten te verlangen. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder bij de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten dient na te vragen of de geschikte opvanglocatie nog immer beschikbaar is.
9. Zolang verweerder niet beschikt over de garantie dat eisers, gelet op hun specifieke
omstandigheden, adequate opvang zal worden geboden, levert de overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het EVRM op. De beroepsgrond slaagt derhalve.
10. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijdigheid met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, als samenhangende zaken, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigd de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op opnieuw op de asielaanvragen van eisers te beslissen met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, en mr. drs. G. Edelenbos, rechter, in aanwezigheid van K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel