In deze zaak vorderde eiser, die in het verleden was veroordeeld tot TBS met dwangverpleging, een schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. Eiser stelde dat hij ten onrechte van 12 maart 2003 tot 21 februari 2011 op een longstay voorziening had verbleven. Hij betoogde dat de minister op 10 maart 2003 niet had mogen besluiten hem op de longstay voorziening te plaatsen, en dat het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) van 29 november 2002 onrechtmatig was. Eiser meende dat er voldoende vooruitzichten voor behandeling waren en dat de LAP ten onrechte had geconcludeerd dat hij voldeed aan de eisen voor plaatsing op de longstay voorziening.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser diende te worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de besluiten van de minister formele rechtskracht hadden, wat betekent dat deze besluiten als rechtmatig moesten worden beschouwd, tenzij er zeer klemmende redenen waren om hiervan af te wijken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er redenen waren om een uitzondering op dit beginsel te maken. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.
Dit vonnis is uitgesproken op 1 juli 2015 door mr. J.W. Bockwinkel.