4.2De rechtbank overweegt dat hetgeen eiseres thans heeft aangevoerd met betrekking tot de ingangsdatum van het haar toegekende mip reeds naar voren gebracht had kunnen worden in een procedure tegen het besluit van 21 december 2011, waarbij haar een mip is toegekend. Eiseres heeft om haar moverende redenen geen rechtsmiddelen aangetekend tegen dat besluit, hetgeen voor haar risico dient te blijven. Hoewel de bij overweging 4.1 vermelde jurisprudentie betrekking heeft op de ingangsdatum van een militair invaliditeitspensioen, dient deze jurisprudentie, gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de gestelde aansprakelijkheid van verweerder, wel bij de beoordeling van het onderhavige beroep te worden betrokken.
5 De rechtbank overweegt voorts dat de toenmalige staatssecretaris van Defensie in zijn brief van 27 april 2007 te kennen heeft gegeven zich in te gaan spannen om veteranen in een integrale voorlichtingscampagne meer te informeren over hun rechtspositionele aanspraken. Hieruit kan worden afgeleid dat beoogd is veteranen als doelgroep te benaderen en dat geen individuele informatieverplichting werd voorgestaan. In de (militaire) pensioenwetgeving is voor verweerder geen verplichting opgenomen om (gewezen) militairen te informeren over hun pensioenaanspraken. Uit de bij overweging 4.1 genoemde jurisprudentie volgt juist dat, behoudens gevallen waarin de betrokkene in de onmogelijkheid heeft verkeerd om eerder een aanvraag om een militair pensioen in te dienen, het op de weg van de betrokkene - en dus ook eiseres - ligt zich te (laten) informeren over zijn of haar pensioenaanspraken.
6 Eiseres heeft gewezen op het behandelcontact dat zij heeft gehad met luitenant-kolonel [B], die naast zijn militaire functie in zijn vrije tijd werkzaam was in de (neven)functie van klinisch psycholoog in opleiding bij Adviesbureau Pedagogisch Perspectief, zijnde een adviesbureau van zijn echtgenote. [B] heeft eiseres, zoals zij heeft gesteld, vanuit zijn nevenfunctie aangemeld bij het CAP. De rechtbank overweegt dat, daargelaten de vraag in hoeverre de werkzaamheden in de (neven)functie gerelateerd waren aan de MGGZ en mogelijk onder de verantwoordelijkheid van verweerder werden verricht, uit de pensioenwetgeving niet volgt dat op (medische) behandelaren een verplichting rust om patiënten - zo ook eiseres - te wijzen op pensioenaanspraken. De bij overweging 4.1 genoemde jurisprudentie duidt juist op de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene om zich op dit punt nader te laten informeren.
7 Voor zover eiseres heeft gewezen op het CAP, overweegt de rechtbank dat verweerder heeft betoogd dat het CAP onderdeel is van het Veteraneninstituut, zijnde een zelfstandige stichting, en dat het CAP wordt bemenst door maatschappelijk werkers die een geheimhoudingsplicht hebben. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten de vraag in hoeverre het handelen van functionarissen van het CAP aan verweerder zou kunnen worden toegeschreven, niet is gebleken dat eiseres, zoals verweerder in zijn verweerschrift van 28 augustus 2014 heeft gesteld, verweerder machtiging heeft verleend om informatie bij het CAP op te mogen vragen om de inhoud van de contacten tussen eiseres en het CAP te kunnen uiteenzetten. Eiseres heeft haar standpunt in dit kader evenmin onderbouwd.
8 Verweerder heeft derhalve op goede gronden aansprakelijkheid voor hetgeen eiseres heeft gesteld afgewezen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.