ECLI:NL:RBDHA:2015:5415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
VK-15_8435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Armeense nationaliteit en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-regeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Armeense vrouw en haar dochter. De asielaanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublin-regeling. Eiseres had op 22 april 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op haar beroep was beslist.

Tijdens de zitting op 7 mei 2015 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat onmiddellijk op het beroep kon worden beslist. De rechter overwoog dat Italië, als verantwoordelijk land, garanties moest bieden dat eiseres en haar dochter op een geschikte locatie zouden worden opgevangen en dat zij bij elkaar zouden blijven. De voorzieningenrechter stelde vast dat de door Italië gegeven garanties onvoldoende waren om te waarborgen dat aan deze voorwaarden werd voldaan, vooral gezien de kwetsbaarheid van eiseres en haar dochter.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zou opleveren, zolang er geen specifieke garanties waren dat het gezin na overdracht bijeen zou blijven en op een geschikte locatie zou worden ondergebracht. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de overdracht van asielzoekers binnen de Dublin-regeling, vooral voor kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/8435 (verzoek) en 15/8434 (beroep)
V-nummers: [nummer] en [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 12 mei 2015 in de zaak tussen
[naam 1], geboren op [geboortedatum], van Armeense nationaliteit, eiseres,
mede ten behoeve van haar kind [naam 2], geboren op [geboortedatum],
gemachtigde mr. drs. R.E.J.M. van den Toorn,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2015 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Op 22 april 2015 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015. Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan. Volgens verweerder blijkt uit identiteitsonderzoek via België-Vision dat de Italiaanse autoriteiten aan eiseres en haar dochter een visum hebben verstrekt, geldig van 29 december 2014 tot 23 januari 2015. Italië heeft op 8 april 2015 ingestemd met een overnameverzoek. Volgens verweerder valt uit de generieke garantie van de Italiaanse autoriteiten van 9 februari 2015 af te leiden dat na overdracht aan Italië alle gezinnen met minderjarige kinderen bijeen worden gehouden en ondergebracht in een opvangcentrum waarin de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Ten minste vijftien dagen voor de feitelijke overdracht moeten nadere gegevens over eiseres en haar dochter aan de Italiaanse autoriteiten worden verstrekt, zodat deze op dat moment op de hoogte zijn van de specifieke situatie van eiseres. Eerst op het moment dat de feitelijke overdracht aan de orde is, dient te worden voldaan aan de vereisten van het Tarakhel-arrest, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voorts wordt volgens eiseres niet voldaan aan het Tarakhel-criterium. In dit verband wordt gewezen op de uitspraak van 16 april 2015 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, zaak nr. 13/31643, publicatienummer ECLI:NL:RBDHA:2015:4326. Eiseres doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4. In beroep is niet langer bestreden dat eiseres en haar kind met gebruikmaking van een door de Italiaanse autoriteiten afgegeven visum naar het Dublin-gebied zijn gereisd. Nu Italië het daarop gebaseerde overnameverzoek heeft aanvaard, is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
5. Gelet op de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting staat allereerst ter beoordeling of ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres haar stelling niet heeft onderbouwd. Voorts wordt in aanmerking genomen dat uit recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), het arrest van 5 februari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland (zaak nr. 51428/10, JV 2015/58), alsook de uitspraak van dezelfde datum van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2015:370) blijkt dat voormeld uitgangspunt ten aanzien van Italië niet hoeft te worden verlaten. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
6. Vervolgens moet worden beoordeeld of voldaan is aan de in het arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (zaak nr. 29217/12, JV 2014/384) gestelde voorwaarden ten aanzien van bijzonder kwetsbare groepen. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres rolstoelafhankelijk is en een gezin vormt met haar negenjarige dochter. Het gezin van eiseres moet daarom worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare groep.
7. Het EHRM overweegt het volgende in het Tarakhel-arrest:
“121. The Court notes that, according to the Italian Government, families with children are regarded as a particularly vulnerable category and are normally taken charge of within the SPRAR network. This system apparently guarantees them accommodation, food, health care, Italian classes, referral to social services, legal advice, vocational training, apprenticeships and help in finding their own accommodation (see paragraph 86 above). However, in their written and oral observations the Italian Government did not provide any further details on the specific conditions in which the authorities would take charge of the applicants.
It is true that at the hearing of 12 February 2014 the Swiss Government stated that the FMO had been informed by the Italian authorities that, if the applicants were returned to Italy, they would be accommodated in Bologna in one of the facilities funded by the ERF (see paragraph 75 above). Nevertheless, in the absence of detailed and reliable information concerning the specific facility, the physical reception conditions and the preservation of the family unit, the Court considers that the Swiss authorities do not possess sufficient assurances that, if returned to Italy, the applicants would be taken charge of in a manner adapted to the age of the children.
122. It follows that, were the applicants to be returned to Italy without the Swiss authorities having first obtained individual guarantees from the Italian authorities that the applicants would be taken charge of in a manner adapted to the age of the children and that the family would be kept together, there would be a violation of Article 3 of the Convention.”
8. De door verweerder genoemde generieke garantie van 9 februari 2015 luidt als volgt:
“The Italian Ministery of Interior hereby guarantees that all the families with minors, upon their transfer to Italy in accordance with the Dublin Regulation, will be kept together and accommodated in a facility in which the reception conditions are adapted to the family and to the age of the children.
In order to ensure the best accommodation of the applicants, you are requested to inform us, at least 15 days before the supposed transfer will take place, so that Italy will communicate you the specific accommodation facility for the family group and the airport of arrival.
Please, indicate also in your communication that you need specific guarantees according to the Tarakhel Judgement, by highlighting it in the transmission.”
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 9 februari 2015 onvoldoende garandeert dat eiseres en haar dochter in Italië op een voor hen geschikte locatie worden opgevangen en dat dit gezin bij elkaar blijft. De algemene toezegging, vervat in deze brief, behelst geen met name genoemde opvanglocatie en daardoor is niet controleerbaar of aan de in het Tarakhel-arrest genoemde voorwaarden wordt voldaan. Verweerder heeft dat ter zitting ook beaamd, maar heeft betoogd dat voorafgaande aan de overdracht alsnog specifieke informatie zal worden gevraagd ter beoordeling of het gezin bijeen zal blijven en of de opvanglocatie voor eiseres en haar dochter geschikt is. Verweerder heeft voorts ter zitting toegezegd dat overdracht achterwege blijft indien hij de gegeven garanties onvoldoende acht.
10. De voorzieningenrechter volgt echter het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in de door eiseres aangehaalde uitspraak van 16 april 2015, dat niet kan worden volstaan met een in het vooruitzicht gestelde, meer specifieke garantie voorafgaande aan de overdracht. Reeds in het bestreden besluit moet worden beoordeeld of overdracht niet in strijd is met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zodat daarover in beroep een volledige rechterlijke toets mogelijk is. De beslissing tot overdracht, vervat in het bestreden besluit, is immers – net als een beslissing tot uitzetting – geen zelfstandig deelbesluit binnen de meeromvattende beschikking tot afwijzing van de asielaanvraag, maar een rechtsgevolg van rechtswege van de afwijzing van de aanvraag.
11. De voorzieningenrechter volgt voorts, mede gelet op de uitlatingen daarover van verweerder ter zitting, het oordeel in voormelde uitspraak dat zelfs indien moet worden aangenomen dat voorafgaande aan de overdracht alsnog tijdig een garantie wordt afgegeven die wel voldoet aan de Tarakhel-voorwaarden, niet is gegarandeerd dat eiseres daarvan tijdig op de hoogte wordt gesteld en tijdig bezwaar kan maken tegen de feitelijke overdracht.
12. De slotsom is dat overdracht van eiseres en haar dochter aan Italië een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert zolang niet blijkt dat er specifieke, op de omstandigheden van dit gezin toegesneden garanties zijn dat het gezin na overdracht bijeen blijft en op een voor hen geschikte locatie wordt ondergebracht.
13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
15. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.470 (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.470 (veertienhonderdzeventig euro), te betalen aan eiseres;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.