ECLI:NL:RBDHA:2015:4551
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende vooringenomenheid
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2015 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon vinden in de handelwijze van de kantonrechter tijdens een comparitie van partijen op 10 februari 2015. De verzoeker stelde dat de kantonrechter zich niet lijdelijk had opgesteld en actief had ingegrepen in de procedure, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De verzoeker voerde aan dat de kantonrechter onterecht bepaalde informanten had gehoord en dat zij de belangen van de verzoeker niet op een gelijke manier had behandeld als die van de belanghebbende.
De kantonrechter verweerde zich door te stellen dat haar rol tijdens de comparitie een processuele kwestie betrof en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om informanten te horen en de wijze waarop zij de comparitie leidde, binnen de grenzen van haar bevoegdheid viel. De wrakingskamer benadrukte dat processuele beslissingen in principe geen grond voor wraking vormen, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.
Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de kantonrechter partijdig zou zijn. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.