ECLI:NL:RBDHA:2015:4551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
C/09/484013 / KG RK 15-467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2015 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon vinden in de handelwijze van de kantonrechter tijdens een comparitie van partijen op 10 februari 2015. De verzoeker stelde dat de kantonrechter zich niet lijdelijk had opgesteld en actief had ingegrepen in de procedure, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De verzoeker voerde aan dat de kantonrechter onterecht bepaalde informanten had gehoord en dat zij de belangen van de verzoeker niet op een gelijke manier had behandeld als die van de belanghebbende.

De kantonrechter verweerde zich door te stellen dat haar rol tijdens de comparitie een processuele kwestie betrof en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om informanten te horen en de wijze waarop zij de comparitie leidde, binnen de grenzen van haar bevoegdheid viel. De wrakingskamer benadrukte dat processuele beslissingen in principe geen grond voor wraking vormen, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de kantonrechter partijdig zou zijn. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/15
zaak-/rolnummer: 484013 / KG RK 15-467
procedurenummers: 3531485 / RL EXPL14-32031
datum beschikking: 23 maart 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. Th.C.P. de Wert;
strekkende tot wraking van:
mr. Y.E. Kastein,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende:
de vereniging de Vereniging van Eigenaars [adres],
gevestigd te [vestigingsplaats vereniging].

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
Op 16 oktober 2014 heeft verzoeker belanghebbende gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, sector kanton. Op 10 februari 2015 heeft een comparitie van partijen ten overstaan van de kantonrechter plaatsgevonden.
1.2
Op 12 februari 2015 is het verzoek tot wraking van de kantonrechter bij de rechtbank ingekomen. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het door de kantonrechter en de griffier opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van 10 februari 2015.
1.3
De kantonrechter heeft op 4 maart 2015 schriftelijk haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 9 maart 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De kantonrechter en belanghebbende zijn niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat de kantonrechter zich ter comparitie niet lijdelijk heeft opgesteld en actief heeft bepaald welke personen ter zitting en in de procedure worden gehoord en welke personen niet, zonder dit verder te motiveren. Dit, terwijl er aan de zijde van belanghebbende ongeldige proceshandelingen zijn verricht en door de gemachtigde van verzoeker bezwaar is gemaakt tegen het horen van [informant 1] en [informant 2]. Volgens verzoeker heeft de kantonrechter beide [informanten] ten onrechte behandeld als procespartij aan de zijde van belanghebbende. De kantonrechter heeft bij vrijwel alle stellingen van [informant 1] en [informant 2] aangegeven dat zij hiervoor begrip had en dat zij dat begrip zeker niet had voor verzoeker. Voorts heeft de kantonrechter ten onrechte acht geslagen op een conclusie van antwoord die buiten beschouwing gelaten had moeten worden. Verder is verzoeker van mening dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft opgewekt door het vermengen van de verzoekschriftprocedure met de bodemprocedure, terwijl deze procedures door de rechtbank niet gevoegd zijn. Volgens verzoeker heeft de kantonrechter ter comparitie ook te kennen gegeven dat zij haar standpunt over de bodemprocedure reeds in de verzoekschriftprocedure gevormd had. De kantonrechter heeft verzoeker niet laten uitpraten tijdens de comparitie, terwijl de personen die voor belanghebbende waren verschenen wel uitgebreid hun stellingen naar voren mochten brengen. Tot slot meent verzoeker dat er sprake is van vooringenomenheid bij de kantonrechter nu zij in het bestuur van een stichting zetelt met de vader van mr. P.J. de Jong Schouwenburg, die, hoewel hij zich heeft onttrokken aan de zaak, proceshandelingen heeft verricht voor belanghebbende. Volgens verzoeker levert het handelen van de kantonrechter zwaarwegende aanwijzingen op dat de kantonrechter jegens verzoeker persoonlijk dan wel aangaande een standpunt in de bodemprocedure vooringenomenheid koestert, althans is de bij verzoeker daarover bestaande vrees gerechtvaardigd. Verzoeker heeft voorts, voor het geval zijn hiervoor vermelde wrakingsverzoek zal worden toegewezen, de kantonrechter ook gewraakt in de verzoekschriftprocedure waarin dezelfde partijen tegenover elkaar staan. Hij heeft daartoe de gronden aangevoerd die aan het hiervoor omschreven wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter herkent zich niet in de gang van zaken zoals geschetst door verzoeker. Zij stelt zich op het standpunt dat het tijdens de comparitie horen van één of meer ter zitting aanwezige personen als informant een processuele kwestie betreft, die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. In dit geval is geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor sprake is van (schijn) van vooringenomenheid, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft verder aangevoerd hoor en wederhoor te hebben toegepast en dat mr. P.J. Schouwenburg niet tot haar persoonlijke of zakelijke kennissenkring behoort.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
De wrakingskamer stelt voorop dat dat de beslissing van de kantonrechter om iemand ter zitting als informant te horen en ook de beslissing of al dan niet acht wordt geslagen op een ingebracht stuk, dienen te worden aangemerkt als processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier, in samenhang beschouwd met het wrakingsverzoek en de schriftelijke reactie van de kantonrechter daarop, blijkt dat de kantonrechter tijdens de comparitiezitting van 12 februari 2015 een actieve rol heeft vervuld en heeft geprobeerd om tot de kern van de zaak te komen. Niet is gebleken dat verzoeker niet heeft kunnen reageren op de verklaring van de informant. De rol van de civiele rechter is bovendien sinds de herziening van het procesrecht in civiele zaken minder lijdelijk geworden dan voorheen. Met name tijdens een comparitie van partijen is het niet ongebruikelijk dat de rechter voor een actieve opstelling kiest. Een rechter heeft dan ook de vrijheid om tijdens een comparitiezitting tot uitdrukking te brengen wat hem aannemelijk voorkomt en om partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover vervolgens uit te laten. De door verzoeker geschetste gang van zaken valt dan ook binnen de grenzen van de vrijheid van de kantonrechter om actief de regie te voeren tijdens een comparitiezitting en kan daarom geen grond voor wraking opleveren.
5.4
Het enkele feit dat de vader van de voormalige (al dan niet rechtsgeldig) gemachtigde van belanghebbende deel uitmaakt van een bestuur tezamen met de kantonrechter, brengt niet mee dat sprake is van de door verzoeker gestelde vooringenomenheid aan de zijde van de kantonrechter.
5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Hiermee is de voorwaarde voor het verzoek tot wraking van de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure niet vervuld en dit voorwaardelijke verzoek wordt dan ook niet in behandeling genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, Rv wordt toegezonden aan:
• (gemachtigde van) verzoeker;
• de belanghebbende;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, D.G.J. Dop en T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.