1.1.De rechtbank gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten. Eiser was met ingang van 1 september 2011 aangesteld in de functie Leidinggevende Service Eenheid ICT (hierna: SE ICT) bij [bedrijf X]. [bedrijf X] is een gemeenschappelijk regeling die diensten verleent voor de interne bedrijfsvoering van de aangesloten gemeenten Leiden, Leiderdorp, Zoeterwoude en Oegstgeest, onder meer op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Op eisers ambtelijke rechtspositie is de CAR/UWO van toepassing, waarbij op die onderdelen waartoe de CAR/UWO verplicht of ruimte biedt, de aanspraken gelden zoals die zouden gelden als hij werkzaam zou zijn bij de gemeente Oegstgeest.
Tot eisers functietaken behoorden onder meer het leidinggeven aan de SE ICT, het adviseren over de bedrijfsvoering en effectiviteit van de organisatie en het realiseren van de gestelde bestuurlijke en ambtelijke doelen.
In de loop van 2012 zijn er ongeveer 2500 PC’s van de vier aangesloten gemeenten vervangen, aangeduid als het “migratieproject”. Buiten dit project zijn ook andere PC’s en ICT-materialen van de aangesloten gemeenten vervangen en/of afgevoerd.
Mede op advies van eiser is, blijkens de overgelegde e-mails van oktober 2012, besloten dat de te vervangen PC’s en bijbehorende apparaten niet beschikbaar worden gesteld aan medewerkers of aan door medewerkers aangedragen projecten. Een ingehuurde ZZP’er ([ZZP'er]) heeft geadviseerd de PC’s te laten wissen en vernietigen door een extern bedrijf [naam extern bedrijf], welk advies eiser om financiële redenen niet voor alle af te voeren PC’s heeft overgenomen.
Op 27 maart 2013, de woensdag voor Pasen, zijn door een medewerker ([medewerker X]) van de SE ICT zeven computers van de gemeente Leiden aangetroffen bij een winkel genaamd [naam winkel] te Leiden. Deze medewerker heeft dit op dezelfde dag gemeld bij eiser. Eiser is op 29 maart 2013 (Goede Vrijdag) in deze winkel gaan kijken. Op 2 april 2013 heeft eiser het voorval gemeld aan de directeur van het [bedrijf X]. Op 4 april 2013 heeft de medewerker [medewerker X] in overleg met eiser aangifte gedaan bij de politie van diefstal. Naar aanleiding van de aangifte is een medewerker van [bedrijf Y], die gedetacheerd was bij de SE ICT, door de politie verhoord in verband met vermeende verduistering van de zeven computers. Op 7 mei 2013 heeft deze medewerker van [bedrijf Y] per mail aan zijn leidinggevende gemeld dat hij op 6 mei 2013 verhoord is door de politie en dat hij heeft aangegeven dat een behoorlijk aantal medewerkers van de Sevicedesk van de SE ICT computers mee naar huis heeft genomen en dat hij zelf voor de door hem meegenomen PC’s goedkeuring had gekregen van een van de managers van de Servicedesk. Eiser is hiervan door deze leidinggevende op 7 mei 2013 per mail op de hoogte gesteld. Op 14 mei 2013 heeft een teamleider ([teamleider]) van de SE ICT eiser gemeld dat hij twee keer toestemming heeft gegeven aan een collega om een computer die afgevoerd moest worden en afkomstig was van de gemeente Zoeterwoude, mee te nemen. Eiser heeft dit vervolgens gemeld bij de directeur [bedrijf X]. Door verweerder is vervolgens [X B.V.] ingeschakeld om nader onderzoek te doen naar mogelijke integriteitsschendingen binnen de SE ICT. [X B.V.] heeft in de periode 16 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 onderzoek verricht en op 17 juni 2013 de resultaten van het onderzoek aan het dagelijks bestuur gezonden. In het kader van dat onderzoek hebben medewerkers van [X B.V.] op 16 mei en 4 juni 2013 met eiser gesproken. Op 16 mei 2013 is door een aantal medewerkers ([medewerker Z]; [medewerker Y]) in een gesprek met eiser gemeld dat zij een PC hebben meegenomen. Er bleken spullen – van afgeschreven PC’s tot een kapotte mobiele telefoon – te zijn meegenomen door [medewerker X], [medewerker Y] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker A] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker B] (met toestemming van [medewerker C]), [medewerker D] (via [medewerker E]), [medewerker Z] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker F], [medewerker G] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker H] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker I] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker J] (met toestemming [medewerker X]/[teamleider]), [medewerker K], [medewerker E] en [medewerker L] (met toestemming [medewerker X]).
2. Bij het primaire besluit 1 is eiser
- buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging,
- de toegang tot de genoemde gebouwen ontzegd,
- de toegang tot de informatiesystemen van [bedrijf X] ontzegd en
- een verbod opgelegd contact op te nemen met medewerkers van [bedrijf X] over het door [X B.V.] verrichte onderzoek naar diefstal of verduistering van voor vernietiging bestemde ICT-goederen.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit het verslag van het onderzoek zeer ernstige feiten naar voren zijn gekomen die onder andere betrekking hebben op het handelen en/of nalaten van de betrokken medewerkers en dat verweerder deze feiten wil bestuderen en wegen, alvorens passende maatregelen te nemen. Verder is vermeld dat eiser daarover op dezelfde dag mondeling is geïnformeerd en dat met eiser is overeengekomen dat hem met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof wordt verleend met behoud van bezoldiging. Op enig moment daarna is eisers toegangspas ingenomen en geblokkeerd.
3. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarbij hij stelt dat er inhoudelijk sprake is van een schorsing, die ten onrechte is opgelegd. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
4. Bij brief van 25 juni 2013 is aan eiser het voornemen bekend gemaakt hem primair de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen en subsidiair hem ontslag te verlenen op andere gronden.
5. Eiser heeft zowel schriftelijk als mondeling zijn zienswijze over het ontslagvoornemen gegeven.
6. Bij het primaire ontslagbesluit zijn de gedragingen en het nalaten van eiser aangemerkt als verwijtbaar (ernstig) plichtsverzuim, maar is, gelet op alle feiten en omstandigheden, besloten eiser per 1 augustus 2013 ontslag te verlenen op andere gronden, namelijk vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk. Aan het ontslag is de regeling verbonden dat bepalingen over de aanvullende uitkering (§6 van hoofdstuk 10d CAR/UWO) van toepassing worden verklaard maar de bepalingen over de na-wettelijke uitkering (§7 van hoofdstuk 10d CAR/UWO) niet, gelet op het plichtsverzuim.
7. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het primaire ontslagbesluit gehandhaafd.
Verweerder heeft daaraan – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd:
1) Eiser had op 27 maart 2013 de melding van een medewerker dat hij zeven vervangen PC’s in een winkel had gezien, direct moeten melden aan de directeur, de PC’s veilig moeten stellen en zich ervan moeten vergewissen of daar nog gegevens op stonden.
2) Eiser had op 14 mei 2013 de teamleider moeten aanspreken, nadat deze teamleider aan eiser had bekend dat hij twee keer toestemming had gegeven aan een medewerker een vervangen PC mee te nemen; door dit niet te doen heeft eiser geen blijk gegeven de ernst van de situatie te onderkennen, waarbij de vraag of de PC’s al dan niet behoorden tot het migratieproject niet van belang is.
3) Eiser heeft er onvoldoende op toegezien dat het personeel op de hoogte werd gesteld van het beleid dat vervangen PC’s niet mee naar huis genomen mochten worden. Voor zover dat beleid niet zou gelden voor PC’s die niet in het kader van het migratieproject waren vervangen, doet dat er niet toe, omdat het meenemen van die PC’s ook op grond van algemene integriteitnormen, ook neergelegd in artikel 16:1:1 van de CAR/UWO, niet is toegestaan. Nu is gebleken dat 14 medewerkers PC’s of ander ICT-materiaal hebben meegenomen, heeft eiser niet voldoende toegezien op uitvoering van het beleid. Daarbij rekent verweerder het eiser zwaar aan dat enkele PC’s die bij werknemers thuis in gebruik waren, niet waren geschoond. Eiser had moeten beseffen dat dit politieke schade en imagoschade had kunnen veroorzaken.
4) Eiser heeft bij zijn eerste verhoor door [X B.V.] op 16 mei 2013 niet meegedeeld dat twee medewerkers op 14 en 16 mei 2013 gemeld hebben een PC te hebben meegenomen; ook indien eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij de opdrachtgever van het onderzoek was, had hij moeten beseffen dat hij dat moest melden.
5) Eiser heeft ten onrechte toestemming gegeven om de registratie van de afgevoerde PC’s en de nieuwe hardware in de Configuratie Management Database (CMDB) pas achteraf, na het migratieproces, te laten plaatsvinden, zodat het actuele overzicht ontbrak.
6) Eiser heeft de clean-desk policy binnen zijn afdeling onvoldoende gehandhaafd.
7) Eiser heeft ten onrechte niet toegezien op het voorkomen van het gebruik van de nooduitgang als in- en uitgang.
Op grond van deze feiten in onderlinge samenhang bezien is verweerder van oordeel dat eiser in zijn functie van leidinggevende SE ICT niet adequaat en/of onjuist heeft gehandeld en dat hij daarmee het vertrouwen van de organisatie in hem heeft beschaamd, waardoor sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Een organisatie moet er immers op kunnen vertrouwen dat een leidinggevende onregelmatigheden direct meldt en hier adequaat op reageert om te voorkomen dat een situatie ontstaat waarbij medewerkers bedrijfsmiddelen mee naar huis nemen en het risico is ontstaan dat vertrouwelijke gegevens openbaar worden. Verweerder is van oordeel dat eiser steeds vanuit een onjuiste grondhouding heeft gehandeld en daarin volhardt, zodat de vertrouwensbreuk onomkeerbaar is.
8. Eiser stelt dat aan het gehandhaafde ontslagbesluit formele gebreken kleven en hij is het ook inhoudelijk niet eens met het verleende ontslag en de getroffen voorlopige maatregelen. Hij meent daarnaast dat hem ten onrechte ontslagbescherming als klokkenluider is onthouden. Subsidiair stelt eiser dat de gestelde vertrouwensbreuk niet aan hem is te wijten, maar door toedoen van verweerder is ontstaan en blijven voortbestaan, zodat hem ook de na-wettelijke uitkering moet worden toegekend en hem daarnaast een ontslagvergoeding toekomt van € 17.585,-
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.