ECLI:NL:RBDHA:2015:4365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 9916 en SGR 14-867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op andere gronden wegens onherstelbare vertrouwensbreuk in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het dagelijks bestuur van een gemeenschappelijke regeling, [bedrijf X]. De eiser, die sinds 1 september 2011 werkzaam was als leidinggevende van de Service Eenheid ICT, kreeg te maken met ontslag op andere gronden, omdat er een onherstelbare vertrouwensbreuk zou zijn ontstaan. Dit ontslag volgde op een reeks van incidenten waarbij de eiser niet adequaat zou hebben gehandeld in verband met de omgang met ICT-materiaal en de integriteit van de organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 maart 2013 niet direct heeft gereageerd op de melding van een medewerker over het aantreffen van zeven computers in een tweedehandswinkel, en dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op het beleid dat het meenemen van afgeschreven PC's door medewerkers verbood. De rechtbank oordeelde dat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen niet voldoende ernstig waren om te concluderen dat het vertrouwen in eiser onherstelbaar was beschadigd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het dagelijks bestuur vernietigd en het primaire ontslagbesluit herroepen, omdat het bestuursorgaan niet de bevoegdheid had om op basis van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO eervol ontslag te verlenen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet in de gelegenheid was gesteld om het vertrouwen te herstellen, en dat de omstandigheden waaronder de tekortkomingen plaatsvonden onvoldoende aanleiding gaven voor een eenzijdige vertrouwensbreuk. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/9916 en SGR 14/867

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.S.P. Stuiver),
en

het dagelijks bestuur van [bedrijf X], verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2013 (het primaire besluit 1) is eiser
- buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging,
- de toegang tot het gebouw (het [naam gebouw]) van de gemeenschappelijk regeling [bedrijf X] en van de gebouwen van de daarbij aangesloten gemeenten ontzegd,
- de toegang tot de informatiesystemen van [bedrijf X] ontzegd en
- een verbod opgelegd contact op te nemen met medewerkers van [bedrijf X] over het door [X] B.V. (hierna: [X B.V.]) verrichte onderzoek naar diefstal of verduistering van voor vernietiging bestemde ICT-goederen.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ontzegging van de toegang tot de genoemde gebouwen en informatiesystemen van [bedrijf X] en tegen de inname van zijn toegangspas omstreeks 19 juni 2013.
Bij besluit van 18 juli 2013 (het primaire besluit 2; hierna ook: het primaire ontslagbesluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 2013 ontslag verleend op andere gronden. Aan dat ontslag heeft verweerder een regeling verbonden die inhoudt dat de bepalingen inzake de aanvullende uitkering (paragraaf 6 van hoofdstuk 10d CAR-UWO) wel van toepassing worden verklaard, maar geen na-wettelijke uitkering wordt toegekend.
Bij brief van 29 augustus 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire ontslagbesluit.
Bij besluit van 27 november 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de blokkering van eisers toegangspas niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen het met onmiddellijke ingang verlenen van buitengewoon verlof en de ontzegging van de toegang tot de genoemde gebouwen en informatiesystemen, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 januari 2014 (het betreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire ontslagbesluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd,
[persoon A], directeur [bedrijf X], en [persoon B], manager Service Eenheid Juridische Zaken.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten. Eiser was met ingang van 1 september 2011 aangesteld in de functie Leidinggevende Service Eenheid ICT (hierna: SE ICT) bij [bedrijf X]. [bedrijf X] is een gemeenschappelijk regeling die diensten verleent voor de interne bedrijfsvoering van de aangesloten gemeenten Leiden, Leiderdorp, Zoeterwoude en Oegstgeest, onder meer op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Op eisers ambtelijke rechtspositie is de CAR/UWO van toepassing, waarbij op die onderdelen waartoe de CAR/UWO verplicht of ruimte biedt, de aanspraken gelden zoals die zouden gelden als hij werkzaam zou zijn bij de gemeente Oegstgeest.
Tot eisers functietaken behoorden onder meer het leidinggeven aan de SE ICT, het adviseren over de bedrijfsvoering en effectiviteit van de organisatie en het realiseren van de gestelde bestuurlijke en ambtelijke doelen.
In de loop van 2012 zijn er ongeveer 2500 PC’s van de vier aangesloten gemeenten vervangen, aangeduid als het “migratieproject”. Buiten dit project zijn ook andere PC’s en ICT-materialen van de aangesloten gemeenten vervangen en/of afgevoerd.
Mede op advies van eiser is, blijkens de overgelegde e-mails van oktober 2012, besloten dat de te vervangen PC’s en bijbehorende apparaten niet beschikbaar worden gesteld aan medewerkers of aan door medewerkers aangedragen projecten. Een ingehuurde ZZP’er ([ZZP'er]) heeft geadviseerd de PC’s te laten wissen en vernietigen door een extern bedrijf [naam extern bedrijf], welk advies eiser om financiële redenen niet voor alle af te voeren PC’s heeft overgenomen.
Op 27 maart 2013, de woensdag voor Pasen, zijn door een medewerker ([medewerker X]) van de SE ICT zeven computers van de gemeente Leiden aangetroffen bij een winkel genaamd [naam winkel] te Leiden. Deze medewerker heeft dit op dezelfde dag gemeld bij eiser. Eiser is op 29 maart 2013 (Goede Vrijdag) in deze winkel gaan kijken. Op 2 april 2013 heeft eiser het voorval gemeld aan de directeur van het [bedrijf X]. Op 4 april 2013 heeft de medewerker [medewerker X] in overleg met eiser aangifte gedaan bij de politie van diefstal. Naar aanleiding van de aangifte is een medewerker van [bedrijf Y], die gedetacheerd was bij de SE ICT, door de politie verhoord in verband met vermeende verduistering van de zeven computers. Op 7 mei 2013 heeft deze medewerker van [bedrijf Y] per mail aan zijn leidinggevende gemeld dat hij op 6 mei 2013 verhoord is door de politie en dat hij heeft aangegeven dat een behoorlijk aantal medewerkers van de Sevicedesk van de SE ICT computers mee naar huis heeft genomen en dat hij zelf voor de door hem meegenomen PC’s goedkeuring had gekregen van een van de managers van de Servicedesk. Eiser is hiervan door deze leidinggevende op 7 mei 2013 per mail op de hoogte gesteld. Op 14 mei 2013 heeft een teamleider ([teamleider]) van de SE ICT eiser gemeld dat hij twee keer toestemming heeft gegeven aan een collega om een computer die afgevoerd moest worden en afkomstig was van de gemeente Zoeterwoude, mee te nemen. Eiser heeft dit vervolgens gemeld bij de directeur [bedrijf X]. Door verweerder is vervolgens [X B.V.] ingeschakeld om nader onderzoek te doen naar mogelijke integriteitsschendingen binnen de SE ICT. [X B.V.] heeft in de periode 16 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 onderzoek verricht en op 17 juni 2013 de resultaten van het onderzoek aan het dagelijks bestuur gezonden. In het kader van dat onderzoek hebben medewerkers van [X B.V.] op 16 mei en 4 juni 2013 met eiser gesproken. Op 16 mei 2013 is door een aantal medewerkers ([medewerker Z]; [medewerker Y]) in een gesprek met eiser gemeld dat zij een PC hebben meegenomen. Er bleken spullen – van afgeschreven PC’s tot een kapotte mobiele telefoon – te zijn meegenomen door [medewerker X], [medewerker Y] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker A] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker B] (met toestemming van [medewerker C]), [medewerker D] (via [medewerker E]), [medewerker Z] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker F], [medewerker G] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker H] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker I] (met toestemming van [medewerker X]), [medewerker J] (met toestemming [medewerker X]/[teamleider]), [medewerker K], [medewerker E] en [medewerker L] (met toestemming [medewerker X]).
2. Bij het primaire besluit 1 is eiser
- buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging,
- de toegang tot de genoemde gebouwen ontzegd,
- de toegang tot de informatiesystemen van [bedrijf X] ontzegd en
- een verbod opgelegd contact op te nemen met medewerkers van [bedrijf X] over het door [X B.V.] verrichte onderzoek naar diefstal of verduistering van voor vernietiging bestemde ICT-goederen.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit het verslag van het onderzoek zeer ernstige feiten naar voren zijn gekomen die onder andere betrekking hebben op het handelen en/of nalaten van de betrokken medewerkers en dat verweerder deze feiten wil bestuderen en wegen, alvorens passende maatregelen te nemen. Verder is vermeld dat eiser daarover op dezelfde dag mondeling is geïnformeerd en dat met eiser is overeengekomen dat hem met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof wordt verleend met behoud van bezoldiging. Op enig moment daarna is eisers toegangspas ingenomen en geblokkeerd.
3. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarbij hij stelt dat er inhoudelijk sprake is van een schorsing, die ten onrechte is opgelegd. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
4. Bij brief van 25 juni 2013 is aan eiser het voornemen bekend gemaakt hem primair de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen en subsidiair hem ontslag te verlenen op andere gronden.
5. Eiser heeft zowel schriftelijk als mondeling zijn zienswijze over het ontslagvoornemen gegeven.
6. Bij het primaire ontslagbesluit zijn de gedragingen en het nalaten van eiser aangemerkt als verwijtbaar (ernstig) plichtsverzuim, maar is, gelet op alle feiten en omstandigheden, besloten eiser per 1 augustus 2013 ontslag te verlenen op andere gronden, namelijk vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk. Aan het ontslag is de regeling verbonden dat bepalingen over de aanvullende uitkering (§6 van hoofdstuk 10d CAR/UWO) van toepassing worden verklaard maar de bepalingen over de na-wettelijke uitkering (§7 van hoofdstuk 10d CAR/UWO) niet, gelet op het plichtsverzuim.
7. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het primaire ontslagbesluit gehandhaafd.
Verweerder heeft daaraan – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd:
1) Eiser had op 27 maart 2013 de melding van een medewerker dat hij zeven vervangen PC’s in een winkel had gezien, direct moeten melden aan de directeur, de PC’s veilig moeten stellen en zich ervan moeten vergewissen of daar nog gegevens op stonden.
2) Eiser had op 14 mei 2013 de teamleider moeten aanspreken, nadat deze teamleider aan eiser had bekend dat hij twee keer toestemming had gegeven aan een medewerker een vervangen PC mee te nemen; door dit niet te doen heeft eiser geen blijk gegeven de ernst van de situatie te onderkennen, waarbij de vraag of de PC’s al dan niet behoorden tot het migratieproject niet van belang is.
3) Eiser heeft er onvoldoende op toegezien dat het personeel op de hoogte werd gesteld van het beleid dat vervangen PC’s niet mee naar huis genomen mochten worden. Voor zover dat beleid niet zou gelden voor PC’s die niet in het kader van het migratieproject waren vervangen, doet dat er niet toe, omdat het meenemen van die PC’s ook op grond van algemene integriteitnormen, ook neergelegd in artikel 16:1:1 van de CAR/UWO, niet is toegestaan. Nu is gebleken dat 14 medewerkers PC’s of ander ICT-materiaal hebben meegenomen, heeft eiser niet voldoende toegezien op uitvoering van het beleid. Daarbij rekent verweerder het eiser zwaar aan dat enkele PC’s die bij werknemers thuis in gebruik waren, niet waren geschoond. Eiser had moeten beseffen dat dit politieke schade en imagoschade had kunnen veroorzaken.
4) Eiser heeft bij zijn eerste verhoor door [X B.V.] op 16 mei 2013 niet meegedeeld dat twee medewerkers op 14 en 16 mei 2013 gemeld hebben een PC te hebben meegenomen; ook indien eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij de opdrachtgever van het onderzoek was, had hij moeten beseffen dat hij dat moest melden.
5) Eiser heeft ten onrechte toestemming gegeven om de registratie van de afgevoerde PC’s en de nieuwe hardware in de Configuratie Management Database (CMDB) pas achteraf, na het migratieproces, te laten plaatsvinden, zodat het actuele overzicht ontbrak.
6) Eiser heeft de clean-desk policy binnen zijn afdeling onvoldoende gehandhaafd.
7) Eiser heeft ten onrechte niet toegezien op het voorkomen van het gebruik van de nooduitgang als in- en uitgang.
Op grond van deze feiten in onderlinge samenhang bezien is verweerder van oordeel dat eiser in zijn functie van leidinggevende SE ICT niet adequaat en/of onjuist heeft gehandeld en dat hij daarmee het vertrouwen van de organisatie in hem heeft beschaamd, waardoor sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Een organisatie moet er immers op kunnen vertrouwen dat een leidinggevende onregelmatigheden direct meldt en hier adequaat op reageert om te voorkomen dat een situatie ontstaat waarbij medewerkers bedrijfsmiddelen mee naar huis nemen en het risico is ontstaan dat vertrouwelijke gegevens openbaar worden. Verweerder is van oordeel dat eiser steeds vanuit een onjuiste grondhouding heeft gehandeld en daarin volhardt, zodat de vertrouwensbreuk onomkeerbaar is.
8. Eiser stelt dat aan het gehandhaafde ontslagbesluit formele gebreken kleven en hij is het ook inhoudelijk niet eens met het verleende ontslag en de getroffen voorlopige maatregelen. Hij meent daarnaast dat hem ten onrechte ontslagbescherming als klokkenluider is onthouden. Subsidiair stelt eiser dat de gestelde vertrouwensbreuk niet aan hem is te wijten, maar door toedoen van verweerder is ontstaan en blijven voortbestaan, zodat hem ook de na-wettelijke uitkering moet worden toegekend en hem daarnaast een ontslagvergoeding toekomt van € 17.585,-
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1.
Eiser stelt dat verweerder zich in het bestreden besluit 2 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bevoegdheidsgebrek dat aan het primaire ontslag-besluit kleeft is geheeld doordat het bestreden besluit 2 door het dagelijks bestuur zelf is genomen. Dit is volgens eiser niet juist, omdat het dagelijks bestuur niet het primaire ontslagbesluit alsnog heeft bekrachtigd en voor zijn rekening heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder, het tot ontslagverlening bevoegde bestuursorgaan, het primaire ontslagbesluit op grondslag van de daartegen aangevoerde bezwaren heeft heroverwogen, het bevoegdheidsgebrek dat kleefde aan het primaire besluit, is geheeld. Er is geen rechtsregel die gebiedt dat in een beslissing op bezwaar expliciet wordt vermeldt dat een primair besluit – dat door een onbevoegd bestuursorgaan is genomen – wordt bekrachtigd. Voor het oordeel dat verweerder zich niet op de hoogte heeft gesteld van de feiten bestaat geen grond, nu verweerder zich door een adviescommissie heeft laten adviseren en hij op basis van dat advies het besluit op bezwaar heeft genomen. Dat [naam wethouder], wethouder van de gemeente Leiden en lid van het dagelijks bestuur, in een gesprek met eiser heeft toegegeven dat zij de zienswijze van eiser voorafgaande aan het ontslag nooit heeft gezien, maakt dit niet anders. Voor het oordeel dat verweerder niet zelf op grondslag van de bezwaren van eiser het primaire ontslagbesluit zou hebben heroverwogen, bestaat geen grond.
9.2.
Voor zover er al sprake is van melding van een misstand, is dat een misstand voor het ontstaan waarvan eiser, gelet op zijn functie als leidinggevende SE-ICT, verantwoordelijkheid droeg, zodat ook het oplossen daarvan tot zijn verantwoordelijkheid behoorde. Het feit dat eiser melding heeft gedaan bij zijn directeur van het feit dat in enkele gevallen toestemming is verleend tot het meenemen van vervangen PC’s door personeel, is niet meer dan een tot zijn takenpakket behorende vanzelfsprekendheid. Van een melding als klokkenluider is in het geheel geen sprake.
9.3.
Eiser stelt dat verweerder het primaire ontslagbesluit had moeten herroepen, nu daarin het predicaat eervol ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen volstaan met de mededeling in het besluit op bezwaar dat het verleende ontslag eervol is. Een ontslag op andere gronden is van rechtswege eervol. Dat verweerder eiser verantwoordelijk acht voor de ontstane vertrouwensbreuk, brengt niet mee dat het ontslag niet eervol is. Dat verweerder met het niet vermelden van het predicaat “eervol” in het primaire ontslagbesluit heeft beoogd het ontslag niet eervol te verlenen, blijkt niet uit de stukken.
9.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de feiten die aan het bestreden ontslag ten grondslag zijn gelegd op zorgvuldig wijze heeft vastgesteld. Verweerder mocht daarbij gebruik maken van het rapport van [X B.V.], dat naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het betoog van eiser ter zitting dat de directeur niet bevoegd was opdracht te geven tot het onderzoek volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat niet is komen vast te staan dat verweerder geen toestemming heeft gegeven aan de directeur om aan [X B.V.] opdracht te geven tot het doen van onderzoek, valt niet in te zien dat verweerder geen gebruik zou mogen maken van de resultaten van het onderzoek, indien de onderzoeksopdracht uitsluitend door de directeur zelf zou zijn geven.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze feiten, die hiervoor onder 7 zijn opgesomd, niet de gehanteerde ontslaggrond “op andere gronden” kunnen dragen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. De vastgestelde feiten zijn onvoldoende ernstig om geheel eenzijdig het vertrouwen in eiser op te zeggen en voorts deze vertrouwensbreuk, eveneens eenzijdig, als onherstelbaar aan te merken. Eiser is niet in de gelegenheid geweest het vertrouwen te herstellen. Dat wil niet zeggen dat de rechtbank van oordeel is dat eiser in alle opzichten en op alle momenten juist heeft gehandeld. De vastgestelde feiten ten aanzien van het door eiser niet voldoende toezien op het handhaven van het – door eiser zelf voorgestelde – beleid om geen af te voeren PC’s aan medewerkers mee te geven, het niet voldoende toezien op handhaving van de clean-desk policy, het gebruik van de nooddeur als toegangsdeur, hadden aanleiding geweest kunnen zijn eiser hierop in een functioneringsgesprek of anderszins aan te spreken. Bij een eventueel uitblijven van verbetering op deze punten, had verweerder daaraan rechtspositionele consequenties kunnen verbinden.
Ook het onvoldoende aanspreken van (ondergeschikte) leidinggevenden op het onvoldoende handhaven van het beleid op de genoemde punten, betreft het functioneren van eiser waarop hij had kunnen worden aangesproken. Dat eiser de aan hem door een leidinggevende op 14 mei 2013 gedane mededeling zou hebben gebagatelliseerd acht de rechtbank overigens niet aannemelijk, nu hij op dezelfde dag de directeur daarover heeft ingelicht.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het niet actueel houden van het CMBD. Het viel binnen eisers bevoegdheid te beslissen om eerst na afronding van het migratieproject in één keer de wijzigingen in het CMBD te laten registeren. Op deze beslissing, die eiser achteraf ook niet voor juist hield, had eiser aangesproken kunnen worden in het kader van zijn functioneren.
Al deze omstandigheden, ook wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien, acht de rechtbank onvoldoende om eenzijdig het vertrouwen in eiser op te zeggen. Bovendien is niet voldoende onderbouwd dat deze vertrouwensbreuk direct een onherstelbaar karakter droeg.
9.4.2.
Met betrekking tot het feit dat eiser niet direct in het eerste onderzoeksgesprek met [X B.V.] heeft gemeld dat hem inmiddels bekend was dat leidinggevenden toestemming hadden gegeven om vervangen PC’s mee te nemen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat eiser bewust heeft nagelaten dit feit te vermelden met het oogmerk om een en ander te verdoezelen. Eiser had dit feit immers direct gemeld aan de directeur, zodat geen aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat hij dit bewust heeft achter gehouden, wat er verder ook zij van de stelling van eiser dat hij dacht opdrachtgever van het onderzoek te zijn.
9.4.3.
De omstandigheid dat eiser op 27 maart 2013 niet direct op dezelfde dag aan de directeur heeft gemeld dat zeven af te voeren PC’s in een tweedehandswinkel zijn aangetroffen, acht de rechtbank wel een ernstige tekortkoming, die het enkele al dan niet goed functioneren van eiser te boven gaat en die raakt aan het vertrouwen in eiser als leidinggevende en zijn integriteit. Evenwel oordeelt de rechtbank dat de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden waaronder dit verzuim van eiser plaatsvond, evenmin maken dat er voldoende aanleiding was om het vertrouwen in eiser eenzijdig onherstelbaar beschadigd te achten. Ook dit feit kan derhalve het gegeven ontslag “op andere gronden” niet dragen. Daarbij neemt de rechtbank als verontschuldigende omstandigheden het volgende in aanmerking. Eisers verklaring dat hij – mede in verband met het feit dat hij in een drukke periode vlak voor Pasen door de mededeling overvallen werd – niet overhaast wilde handelen, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Eiser is op Goede Vrijdag wel in de winkel gaan kijken en heeft op de eerste werkdag direct na Pasen het incident wel bij de directeur gemeld. Eiser kwam geen enkele bevoegdheid toe te eisen dat de winkelier van de tweedehandswinkel de PC’s zou verwijderen uit de schappen. De inschatting van eiser dat dit juist tot commotie en publiciteit zou hebben kunnen leiden, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Dat eiser niet direct ervoor heeft gekozen de zeven PC’s op te kopen, maar zich daarover eerst wilde beraden, acht de rechtbank evenmin onbegrijpelijk
Het feit dat eiser als leidinggevende in een jonge, politiek kwetsbare, organisatie werkzaam was, wat daar verder van zij, doet aan het voorgaande niet af.
9.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder geen bevoegdheid toekwam eiser met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO eervol ontslag te verlenen
9.6.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is derhalve gegrond en het bestreden besluit 2 dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door, nu verweerder niet de bevoegdheid toekwam eiser met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO eervol ontslag te verlenen, het primaire ontslagbesluit te herroepen.
9.7.
Met betrekking tot het bestreden besluit 1 komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
9.8.
Ter zitting heeft eiser zijn beroep voor zover dat betrekking had op het verleende buitengewoon verlof ingetrokken.
9.9.
Eiser voert tegen de handhaving van het besluit tot ontzegging van de toegang tot de gebouwen en informatiesystemen van [bedrijf X] aan dat door deze bijkomende maatregelen het verleende buitengewoon verlof in feite het karakter van een schorsing heeft gekregen. Eiser stelt dat het ook volledig onnodig was om eiser af te sluiten van de werksystemen omdat hij hangende het onderzoek door [X B.V.] gewoon door is blijven functioneren. Het primaire besluit 1 was onnodig diffamerend en het voelde, ondanks dat het verlenen van buitengewoon verlof volgens de jurisprudentie niet diffamerend is, wel als diffamerend aan.
9.10.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vindt een bestuursorgaan in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van de ambtenaar, waardoor, naar het zich laat aanzien, aan diens integriteit moet worden getwijfeld of het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft of gaat verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van ordemaatregelen (CRvB 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI7040).
9.11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser de toegang tot de gebouwen en de informatiesystemen van [bedrijf X] te ontzeggen. Daartoe bestond aanleiding omdat, naar het zich in eerste instantie liet aanzien, eiser in het rapport van [X B.V.] ernstige verwijten werden gemaakt, die verweerder diende te bestuderen om tot nadere besluitvorming te komen. Mede in aanmerking genomen eisers positie als leidinggevende bestond voor de genomen ordemaatregelen voldoende aanleiding.
9.12.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
9.13.
Omdat de rechtbank het beroep in de zaak SGR 14/867 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem voor die zaak betaalde griffierecht vergoedt.
9.14.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in de zaak 14/867 gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- herroept het primaire ontslagbesluit en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in de zaak 14/867 van € 165,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de zaak 14/867 tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzitter, en mr. J.L.E. Bakels en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.