In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, zonder bekende woon- of verblijfplaats, had mr. C.L. Strop, de kinderrechter die eerder een voorlopige ondertoezichtstelling had uitgesproken, gewraakt. Verzoeker stelde dat mr. Strop bevooroordeeld was omdat zij op 1 mei 2015 de voorlopige ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen had toegewezen, terwijl hij en zijn gezin in België verbleven. De wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat mr. Strop eerder een verzoek had toegewezen, geen gegronde reden was om te vrezen voor onpartijdigheid. De kamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.