In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. A.C. Bordes. Verzoeker, die betrokken was bij een civielrechtelijke procedure tegen de Nederlandse Orde van Advocaten, had eerder al een wrakingsverzoek ingediend dat op 24 april 2015 was afgewezen. De redenen voor het huidige wrakingsverzoek waren identiek aan die van de eerdere procedure, wat leidde tot de conclusie dat verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel door de kantonrechter op dezelfde gronden meermalen te wraken. Daarom werd er een wrakingsverbod opgelegd op basis van artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan de betrokken partijen toegezonden.