ECLI:NL:RBDHA:2015:15958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2780
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. dr. N. Djebali
  • mr. T. van Rij
  • mr. R.C.H.M. Lips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; correctie afschrijving en afwaardering bedrijfspand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. Eiseres had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.031, waarop een aanslag was opgelegd, inclusief heffingsrente van € 1.413. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die de aanslag en de beschikking had gehandhaafd. Tijdens de zitting op 30 september 2015 is de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de inspecteur door drie vertegenwoordigers.

Het geschil draaide om de correctie van de afschrijving en afwaardering van een bedrijfspand dat door de echtgenoot van eiseres werd verhuurd aan een BV. Eiseres stelde dat de waarde van het bedrijfspand in 2007 € 545.000 was, terwijl de inspecteur deze waarde op € 366.210 stelde. De rechtbank oordeelde dat beide partijen niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun bepleite waarden aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur te veel had gecorrigeerd op de afschrijving en dat eiseres niet had aangetoond dat er omstandigheden waren die de lagere bedrijfswaarde rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.574. Tevens werd de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding, omdat deze al was toegekend in de samenhangende zaak van haar echtgenoot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/2780

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: drs. W.G. Zandvliet),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.031. Bij beschikking is daarbij aan eiseres € 1.413 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
De onderhavige zaak is ter zitting tegelijk behandeld met de zaak van eiseres met nummer SGR 15/2781 en met de zaken van de echtgenoot van eiseres (de echtgenoot) met nummers SGR 15/2778 en SGR 15/2779.
Eiseres en verweerder hebben beiden ingestemd met de behandeling door rechtbank Den Haag.

Overwegingen

Feiten
1. De echtgenoot is enig aandeelhouder van C.B. Visie B.V. ([X BV]).
2. De echtgenoot is eigenaar van een pand aan de [adres] in [plaats] (het bedrijfspand). Met ingang van 2007 verhuurt de echtgenoot het bedrijfspand aan [X BV] Het bedrijfspand is op de beginbalans opgenomen voor een bedrag van € 545.000.
3. Eiseres heeft een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 98.481. Dit bedrag is als volgt berekend: opbrengst uit ter beschikking gesteld vermogen van € 8.169 minus een afwaardering van het bedrijfspand van € 106.650.
4. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de afschrijving op het bedrijfspand gecorrigeerd met € 12.130. Ook is de afwaardering van het pand (in totaal een bedrag van € 213.300) gecorrigeerd. De correcties zijn voor 50% toegerekend aan eiseres en voor 50% aan de echtgenoot.
6. Eiseres wijst ter onderbouwing van de door haar bepleite waarde op de taxatie door
[persoon D] van [taxateurs]. [persoon D] heeft het bedrijfspand in januari 2009 getaxeerd en de waarde voor 2007 vastgesteld op € 545.000. Het taxatierapport is niet aan de rechtbank overgelegd. Wel overgelegd is een overzicht van de door [persoon D] gebruikte referentiepanden, welk overzicht tijdens de bezwaarfase met verweerder is besproken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft gesteld en het door haar overgelegde overzicht van referentiepanden, tegenover de weerspreking door verweerder, de door haar bepleite waarde van € 545.000 niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat de in het overzicht genoemde referentiepanden niet goed vergelijkbaar zijn met het bedrijfspand omdat de referentiepanden naar verhouding meer kantoorruimte en minder bedrijfsruimte bevatten en daardoor een hogere waarde hebben. Eiseres heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. [persoon D] vermeldt in het overzicht ook slechts gemiddelde prijzen per vierkante meter; de prijzen zijn niet uitgesplitst naar onderscheiden gebruiksruimten zoals bijvoorbeeld de kantoorruimte, de bedrijfsruimte en de kantine. Verder heeft eiseres gewezen op een pand, gelegen nabij het bedrijfspand, dat in 2006 is verkocht voor € 580.000. Van dat pand is echter niet duidelijk in hoeverre het vergelijkbaar is met het bedrijfspand.
8. Verweerder stelt dat de waarde van het bedrijfspand in 2007 € 366.210 is en baseert dat op een taxatierapport van [persoon B], taxateur bij de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, gelet op de weerspreking door eiseres, evenmin erin geslaagd om de door hem gestelde waarde aannemelijk te maken. Zo is door eiseres onweersproken gesteld dat het bedrijfspand intern zodanig is verbouwd dat dit resulteerde in een luxe afwerking. Gesteld noch gebleken is dat hiermee bij de laatstgenoemde taxatie rekening is gehouden.
9. Subsidiair stelt verweerder dat kan worden uitgegaan van de externe huurwaarde van € 40.000. Ter zitting is verweerder daarop teruggekomen in die zin dat hij heeft gesteld dat hij het realiteitsgehalte van deze huurwaarde niet heeft kunnen toetsen aangezien eiseres geen bewijs van de huurovereenkomst heeft overgelegd. Verweerder heeft evenwel tegenover de weerspreking door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat hij, zoals hij stelt, om bewijs van de huurovereenkomst heeft gevraagd. De rechtbank vindt daarom onvoldoende aanleiding om niet aan te sluiten bij de huurwaarde. Bij deze huurwaarde bedraagt de waarde in het economische verkeer voor 2007 € 512.098.
10. Uitgaande van, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, een grondwaarde van € 155.000 en een restwaarde van de opstal van 40%, resteert een afschrijvingsbasis van € 214.259. Dat komt neer op € 7.134 in totaal per jaar. De correctie inzake de afschrijving op het pand wordt dan € 9.216 in totaal. Verweerder heeft voor een bedrag van € 2.914 teveel gecorrigeerd.
11. Met betrekking tot de afwaardering van het bedrijfspand op lagere bedrijfswaarde, overweegt de rechtbank dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat eiseres aannemelijk maakt dat zich in de periode 2007 tot 2009 omstandigheden hebben voorgedaan die hebben geleid tot de lagere bedrijfswaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. De enkele verwijzing naar de economische ontwikkelingen in 2009 en de omstandigheid dat de huurder van de bedrijfshal failliet is gegaan, zijn daartoe onvoldoende. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het bedrijfspand niet meer verhuurbaar zou zijn of ongeschikt is voor andere bedrijfsmatige aanwending.
12. Gelet op het oordeel in 10, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Aan eiseres wordt geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat reeds een proceskostenvergoeding is toegekend in de zaak van de echtgenoot met nummer SGR 15/2778 en beide zaken als samenhangend moeten worden beschouwd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.574;
- draagt verweerder op de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, voorzitter, en mr. T. van Rij en mr. R.C.H.M. Lips, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.