ECLI:NL:RBDHA:2015:15905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15/11481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning en ingangsdatum van gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

In deze zaak gaat het om de verlenging van de verblijfsvergunning van eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig van 18 juli 2011 tot 8 november 2014. Eiser diende op 28 juli 2014 een aanvraag in voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. De verweerder verleende op 19 november 2014 een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) met ingang van 24 november 2014, gebaseerd op een advies van het UWV. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum, omdat zijn oude vergunning op 8 november 2014 afliep, wat zou leiden tot een verblijfsgat.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 26, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 de ingangsdatum van de verlenging moet zijn de dag waarop de vreemdeling aan alle voorwaarden heeft voldaan, en niet eerder dan de dag na afloop van de oude vergunning. Eiser had zijn verlengingsaanvraag op de juiste wijze ingediend bij het AK Voorportaal, en de rechtbank oordeelt dat de indiening op 25 oktober 2014 als tijdig moet worden beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en bepaalt zelf dat de aan eiser verleende gvva geldig is van 8 november 2014 tot 8 november 2015.

De rechtbank concludeert dat de verweerder ten onrechte de ingangsdatum van de gvva heeft vastgesteld op 24 november 2014. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning een geldigheidsduur heeft van 8 november 2014 tot 8 november 2015. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/11481
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 december 2015 in de zaak tussen

[naam eiser] , geboren op [geboortedag] 1986, van Chinese nationaliteit, eiser,

(gemachtigden: mrs. A.G. de Vos en A. van Driel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 28 juli 2014 tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingewilligd in die zin dat hem een gecombineerde vergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ is verleend met ingang van 24 november 2014. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 21 mei 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 11 juni 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is in het verleden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. De verblijfsvergunning is verleend met ingang van 18 juli 2011 en was geldig tot 8 november 2014.
1.2
Eiser heeft op 28 juli 2014 een aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning ingediend. Verweerder heeft bij brief van 24 september 2014 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verzocht hem te adviseren of eiser al dan niet kan worden toegelaten tot de arbeidsmarkt. Bij brief van 15 oktober 2014 heeft het UWV negatief geadviseerd, omdat voor de betreffende arbeidsplaats voldoende prioriteitgenietend aanbod (pga) op de arbeidsmarkt aanwezig is.
1.3
Per 1 oktober 2014 is het Convenant Aziatische Horeca (CAH) in werking getreden. Het CAH is een nadere uitwerking van de tijdelijke regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter wijziging van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Op grond van de tijdelijke regeling is de toets op aanwezig pga voor aanvragen van de Aziatische horeca vervallen. Blijkens artikel 1 van het CAH valt ook de Chinese keuken onder de reikwijdte van het CAH.
1.4
Bij brief van 21 oktober 2014 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van die brief een aanvullende aanvraag in te dienen, gelet op de inwerkingtreding van het CAH. Voor de indieningslocatie is eiser in deze brief verwezen naar het AK Voorportaal.
1.5
Verweerder heeft de aanvraag op 11 november 2014 van het AK Voorportaal ontvangen en op 12 november 2014 wederom het UWV verzocht hem te adviseren of eiser al dan niet kan worden toegelaten tot de arbeidsmarkt. Bij brief van 18 november 2014 heeft het UWV positief geadviseerd op verweerders verzoek. Het advies strekt tot toelating van eiser tot de arbeidsmarkt van 24 november 2014 tot 24 november 2015 en hem voor die periode een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) te verlenen. Aldus heeft verweerder gedaan.
2. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de hem verleende gvva. Met de inwilliging per 24 november 2014 ontstaat voor hem een verblijfsgat, nu zijn oude vergunning op 8 november 2014 verliep, en dat is van negatieve invloed is op zijn verblijfsrechten in de toekomst.
3.1
Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bepaalt dat Onze Minister bevoegd is de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
3.2
Artikel 14a van de Vw 2000 bepaalt dat Onze Minister niet besluit over de verlening, verlenging of intrekking van een gecombineerde vergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze instantie adviseert over de vraag of is voldaan aan de Wet arbeid vreemdelingen als bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, onder f, artikel 18, eerste lid, onder g en artikel 19 van de Vw 2000. Onze Minister is niet verplicht om advies te vragen indien de verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van een andere afwijzings- of intrekkingsgrond, bedoeld in artikel 16, 18 of 19 van de Vw 2000.
3.3
Artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3.4
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van de aanvraag.
3.5
Ingevolge artikel 3.80, eerste lid, van het Vb 2000 is de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de wet, tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder artikel 26 van de Vw 2000 heeft geschonden. Volgens eiser had de ingangsdatum primair 22 oktober 2014 moeten zijn (de door eiser gestelde datum van verzending van de stukken die het UWV positief hebben doen adviseren, an het AK Voorportaal), subsidiair 25 oktober 2014 (de datum van ontvangst van die stukken door het AK Voorportaal), meer subsidiair 8 november 2014 (de datum dat de vorige verblijfsvergunning afliep) en uiterst subsidiair 22 oktober 2014 voor de verblijfsvergunning en 24 november 2014 voor de tewerkstellingsvergunning.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen reden bestaat af te wijken van de het positieve advies van het UWV en de daarin genoemde ingangsdatum van de gvva, te weten 24 november 2014. Verweerder komt daardoor niet toe aan de vraag of de aanvullende aanvraag door eiser al dan niet tijdig om een verblijfsgat te voorkomen is ingediend bij het AK Voorportaal, danwel bij verweerder zelf. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen inzicht kunnen geven in de procedure en termijnen die gelden in de periode tussen de indiening van de stukken bij het AK Voorportaal en de ontvangst van de stukken door verweerder.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1
Nog daargelaten dat niet inzichtelijk is op grond waarvan het UWV in zijn advies als ingangsdatum van de gvva 24 november 2014 heeft genoemd, volgt uit artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft meermaals geoordeeld dat de tekst van artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 bepalend is voor de uitleg ervan. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:774) en van 25 september 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB4823). Dit betekent dat het moment waarop een vreemdeling heeft aangetoond aan alle vereisten voor vergunningverlening te voldoen, bepalend is voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning waarvoor hij verlenging heeft gevraagd. Voor zover de door de vreemdeling overgelegde informatie nog door een (derde) instantie dient te worden beoordeeld kan dit tijdverloop niet aan de vreemdeling worden toegerekend, omdat deze beoordeling buiten de macht van de vreemdeling ligt.
4.3.2
De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat hij uiterlijk op 25 oktober 2014 zijn onderbouwde verlengingsaanvraag bij het AK Voorportaal heeft ingediend. Verweerder heeft die stelling niet betwist en eiser heeft de indiening van zijn verlengingsaanvraag op die datum onderbouwd door het overleggen van de nota inzake de controle op compleetheid bij het AK Voorportaal, afkomstig van het AK Voorportaal en gedateerd op diezelfde datum, 25 oktober 2014.
4.3.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser met de indiening van zijn aanvulling op uiterlijk 25 oktober 2014 bij het AK Voorportaal, tevens uiterlijk op die datum heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor verlenging van zijn gvva voldeed, als bedoeld in artikel 26 van de Vw 2000. Onbetwist is dat het positieve advies van het UWV is gebaseerd op de stukken die eiser uiterlijk 25 oktober 2014 bij het AK Voorportaal heeft ingediend.
4.3.4
Voorts in aanmerking genomen dat het niet mogelijk is om de verleningsaanvraag van de gvva rechtstreeks bij verweerder in te dienen en eiser daarom is aangewezen op indiening via het AK Voorportaal, is de rechtbank van oordeel dat de verlengingsaanvraag door indiening op 25 oktober 2014 bij het AK Voorportaal uit het oogpunt van rechtszekerheid als een tijdige indiening bij verweerder dient te worden aangemerkt. Bepalend is dat de verlengingsaanvraag op de voorgeschreven wijze is ingediend, voordat de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning verstreek. Dat het AK Voorportaal blijkens het vijfde lid van artikel 3 van het Convenant Aziatische Horeca wordt ingericht door de Sector Aziatische horeca en geen onderdeel uitmaakt van verweerder maakt het voorgaande niet anders. Deze werkwijze bij het indienen van een (verlengings)aanvraag is immers overeengekomen door de bij het Convenant betrokken partijen, waaronder ook verweerder. Voorts acht de rechtbank van belang dat geen informatie bekend is omtrent de vraag hoe lang een (verlengings)aanvraag bij het AK Voorportaal in behandeling is en wanneer deze wordt doorgestuurd naar verweerder. Bovendien heeft eiser voldaan aan de termijn van twee weken om de aanvulling in te dienen bij het AK Voorportaal die verweerder aan eiser had gesteld in zijn brief van 21 oktober 2014. Uit deze brief kan niet worden opgemaakt dat eiser, om een verblijfsgat te voorkomen, rekening diende te houden met de verzenddatum door het AK Voorportaal aan verweerder. Voor eiser is daarom niet duidelijk op welke datum de verlengingsaanvraag uiterlijk zou moeten worden ingediend indien de ontvangst door verweerder bepalend zou worden geacht.
5. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder ten onrechte als ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning de in het advies van het UWV genoemde datum 24 november 2014 heeft gehanteerd. Het beroep is gegrond, nu het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Ter wille van de finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Omdat de eerder aan de eiser verleende verblijfsvergunning geldig was tot en met 7 november 2014, ziet de rechtbank op grond van artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 aanleiding te bepalen dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning wordt verleend voor de periode van 8 november 2014 tot 8 november 2015 en te bepalen dat deze uitspraak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverleners.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning een geldigheidsduur heeft van 8 november 2014 tot 8 november 2015;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. Leenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GL
Coll.: BB
D: B
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.