ECLI:NL:RBDHA:2015:15834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
AMS 15/17277 en 15/17278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag van alleenstaande vrouw en haar kinderen met betrekking tot risico op vrouwenbesnijdenis in Ethiopië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in het beroep van een alleenstaande vrouw en haar kinderen tegen de afwijzing van hun asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelt dat het ne bis in idem toetsingskader van toepassing is op de vrouw en haar twee oudste kinderen, maar niet op de dochter die na de laatste procedure is geboren. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vrouw bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst op de wijdverspreide praktijk van vrouwenbesnijdenis in de Oromo-gemeenschap en de sociale druk die op de vrouw rust om haar dochter te laten besnijden. De rechtbank concludeert dat de vrouw, als alleenstaande moeder, hoogstwaarschijnlijk niet in staat zal zijn om haar dochter te beschermen tegen deze praktijk. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/17277 (beroep) en AWB 15/17278 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [volgnummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 oktober 2015 in de zaken tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1988, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres), mede namens de minderjarige kinderen van haar zus:
[kind I], geboren op [geboortedatum 1] 2003 en
[kind II], geboren op [geboortedatum 1] 2005,
en mede namens haar eigen minderjarige kind:
[kind III], geboren op [geboortedatum 2] 2014,
allen van Ethiopische nationaliteit, hierna gezamenlijk te noemen: eisers;
(gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink),
en:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. B. van Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 16 september 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 23 september 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Bij brief van dezelfde datum hebben eisers verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Abadura, tolk [naam groep] .

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eisers hebben het volgende asielrelaas aan hun aanvraag ten grondslag gelegd. Zij vrezen bij terugkeer naar Ethiopië problemen te ondervinden van de autoriteiten omdat eiseres en haar vermiste echtgenoot actief zijn bij het [naam groep] (hierna: [naam groep] ). Verder zijn zij bang dat de in Nederland geboren dochter van het gezin, [kind III] , bij terugkeer slachtoffer zal worden van vrouwenbesnijdenis.
2. Eiseres heeft namens haarzelf en de twee oudste kinderen eerder een asielaanvraag ingediend die is afgewezen. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Bij de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag dient de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BC0249) direct te treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn opgekomen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is toch geen sprake van nova die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen, waarop dat rust. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
3. Eiseres heeft aan de eerste asielaanvraag van 26 maart 2013 samengevat ten grondslag gelegd dat zij Ethiopië heeft verlaten omdat zij ernstige problemen ondervond van de Ethiopische autoriteiten vanwege de steun van haar echtgenoot aan het [naam groep] . Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig werd geacht en ook overigens geen gronden voor vergunningverlening aanwezig werden geacht. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 februari 2014 (AWB 13/27262). Met de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2014 is dit besluit in rechte komen vast te staan.
4. Eisers stellen de volgende nova. Eiseres heeft een brief overgelegd van de [naam groep] van 22 juli 2015 waaruit blijkt dat haar vermiste echtgenoot aanhanger is van die beweging, wat in de eerdere procedure niet geloofwaardig is geacht, en dat zij zelf inmiddels ook actief lid is van de [naam groep] . Verder is na de vorige procedure, op [geboortedatum 2] 2014, dochter [kind III] geboren en heeft zij een geboorteakte overgelegd en landeninformatie waaruit blijkt dat vrouwenbesnijdenis in haar herkomstgebied gebruikelijk is.
5. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat de brief van de [naam groep] niet is aan te merken als novum. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) deelt dit standpunt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een document niet worden aangemerkt als novum indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van ECLI:NL:RVS:2008:BE9429). Eiseres verklaart dat zij op een treinstation een persoon heeft ontmoet, over wie zij geen andere details kan geven dan zijn naam, die deze verklaring heeft laten opstellen. Niet blijkt dat de opstellers enig onderzoek hebben gedaan naar eiseres of haar familie. Onduidelijk is daarom hoe dit document tot stand is gekomen. Verder staat de inhoud ervan, dat eiseres zelf inmiddels actief is bij de [naam groep] in Nederland, aan vergaderingen deelneemt, demonstraties organiseert en mensenrechten promoot, haaks op haar eigen verklaringen dat zij (in ieder geval in Nederland) niet actief lid is. Nu het gaat om een op verzoek van eiseres opgesteld document, waarvan de herkomst en authenticiteit niet kan worden vastgesteld, is op voorhand uitgesloten dat dit kan afdoen aan de conclusies uit de vorige procedure.
6. Wat betreft de gestelde vrees voor besnijdenis van dochter [kind III] overweegt de rechtbank, ten aanzien van eiseres en de twee oudste kinderen, als volgt. De dochter van eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 2014, na afloop van de vorige procedure. Uit rechtspraak van de Afdeling van 26 mei 2014 waarop verweerder zich heeft beroepen (ECLI:NL:RVS:2014:2031) volgt dat de geboorte van de dochter en de namens haar gestelde vrees voor besnijdenis in de procedures van eiseres en de twee oudste kinderen slechts een novum kunnen opleveren, indien de dochter vanwege een reëel risico op besnijdenis in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. De vraag of in hun procedures sprake is van nova is daarom afhankelijk van de beoordeling van de aanvraag voor zover die namens de dochter is ingediend.
7. Het onder overweging 2 weergegeven toetsingskader is niet van toepassing op de na de vorige procedure geboren dochter [kind III] . De rechtbank dient het besluit voor zover het ziet op de namens haar gestelde vrees bij terugkeer te toetsen als eerste aanvraag. Namens [kind III] is het volgende aangevoerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat vrouwenbesnijdenis in de [naam groep] -gemeenschap in Ethiopië gebruikelijk is en het strafrechtelijke verbod niet wordt gehandhaafd. Eiseres is een alleenstaande vrouw en [kind III] een buitenechtelijk kind. Blijkens de landeninformatie kunnen alleenstaande vrouwen zich moeilijk staande houden in Ethiopië. Ook blijkt dat de keuzevrijheid van moeders over het al dan niet besnijden van hun dochters maar relatief is. Hoogstwaarschijnlijk kan eiseres [kind III] onder deze omstandigheden niet beschermen tegen een dreigende besnijdenis.
8. Verweerder stelt zich samengevat op het volgende standpunt. Hoewel besnijdenis in de gemeenschap van eiseres gebruikelijk is, is eiseres zelf niet besneden omdat haar ouders, en later haar zus en zwager haar daartegen hebben beschermd. Niet valt in te zien dat eiseres haar dochter [kind III] niet ook kan beschermen. Volgens landeninformatie bepaalt de moeder of een dochter besneden wordt. Ten aanzien van de gestelde maatschappelijke druk van de gemeenschap wijst verweerder erop dat eiseres zelf ook jaren in Ethiopië heeft kunnen wonen zonder onder die druk te bezwijken. Verweerder gaat er niet van uit dat eiseres alleenstaand is omdat de verklaringen van eiseres in haar vorige procedure niet geloofwaardig zijn geacht. Verder wijst verweerder op landeninformatie, zoals het rapport van ‘28 too many; country profile: FGM in Ethiopia’ van oktober 2013, waaruit volgt dat de Ethiopische overheid en diverse non-gouvernementele organisaties (ngo’s) maatregelen nemen om een cultuuromslag te bewerkstelligen en dat de steun voor het gebruik significant is afgenomen.
9. Uit de door partijen overgelegde informatie blijkt onder meer het volgende. Volgens het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië (ambtsbericht) van mei 2013 beslist in principe de moeder of de dochter besneden wordt, maar is die keuzevrijheid relatief gezien de aanzienlijke druk van de sociale omgeving en traditie, met name op het platteland. Het is mogelijk om zich aan dreigende genitale verminking van de dochter te onttrekken door zich elders in Ethiopië te vestigen, maar het verschilt per persoon of elders een bestaan kan worden opgebouwd. De positie van alleenstaande vrouwen in Ethiopië is moeilijk, omdat zij moeilijk werk of huisvesting kunnen vinden. In dit verband wordt in het ambtsbericht verwezen naar het rapport van de organisatie EGLDAM, ‘FGM Network update’, volume 1, Issue XIII, september 2011, Female Genital Mutilation, The Practice. Hoewel vrouwenbesnijdenis strafbaar is gesteld, komt vervolging nauwelijks voor. Het wordt algemeen beschouwd als familieaangelegenheid. De overheid richt zich op het ontmoedigen van de praktijk door het geven van voorlichting. Uit andere rapporten blijkt dat vrouwenbesnijdenis met name wijdverbreid is in bepaalde etnische groepen waaronder de [naam groep] . In de [naam groep] -gemeenschap is de sociale druk erg hoog en dreigt sociale uitsluiting voor vrouwen en meisjes die niet zijn besneden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat vrouwenbesnijdenis in de [naam groep] -gemeenschap nog steeds significant is, ondanks de pogingen van de overheid en ngo’s om de praktijk te ontmoedigen. Strafrechtelijke bescherming is er niet of nauwelijks. Eiseres stelt een alleenstaande vrouw met een buitenechtelijk kind zonder familienetwerk te zijn. Aangezien alleenstaande vrouwen moeilijk werk of huisvesting kunnen vinden, kan eiseres hoogstwaarschijnlijk buiten haar gemeenschap geen bestaan opbouwen. Binnen haar gemeenschap is de sociale druk om haar dochter te laten besnijden hoog en haar keuzevrijheid als moeder slechts relatief. Onder deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niettemin in staat moet worden geacht haar dochter te beschermen tegen genitale verminking. De enkele omstandigheid dat eiseres zelf aan besnijdenis heeft kunnen ontkomen, biedt daartoe onvoldoende grond, aangezien zij destijds wel over een bescherming biedend familienetwerk beschikte. Verweerders standpunt dat er niet van kan worden uitgegaan dat eiseres alleenstaand is omdat haar verklaringen in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn geacht, volgt de rechtbank niet. In die procedure heeft verweerder het relaas als geheel ongeloofwaardig geacht, maar niet specifiek beoordeeld of eiseres bij terugkeer over een familienetwerk beschikt. Zoals volgt uit het voorgaande is die omstandigheid relevant bij de beoordeling van de hier voorliggende (eerste) aanvraag van de dochter, omdat de kwetsbare maatschappelijke positie van eiseres van invloed kan zijn op de vraag of zij haar dochter, een buitenechtelijk kind, kan beschermen tegen besnijdenis. Verweerder heeft deze omstandigheid daarom ten onrechte niet onderzocht in het kader van de onderhavige procedure. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat dochter [kind III] bij terugkeer geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt.
11. Nu niet is uitgesloten dat [kind III] voor vergunningverlening in aanmerking komt, is evenmin uitgesloten dat in de procedures van eiseres en de twee oudste kinderen sprake is van nova die aan het besluit in de vorige procedure kunnen afdoen.
12. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/17277,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/17278,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.470,-- (zegge: veertienhonderd zeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:MP
Coll.:MvL
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.