2.1. In zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het enkele feit dat de authenticiteit van de van door de vreemdeling overgelegde oproepen van de Nepalese Communistische Partij niet kan worden vastgesteld, onvoldoende is voor de conclusie dat de oproepen niet zijn aan te merken als een nieuw feit, nu voor de staatssecretaris geen bijkomende reden bestond om niet van de authenticiteit uit te gaan. Uitsluitend een document waarvan de authenticiteit is vastgesteld, kan een feitelijk novum zijn, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 16 oktober 2007 in zaak nr. 200703499/1 (www.raadvanstate.nl) kan uitsluitend een document waarvan de authenticiteit is vastgesteld een feitelijk novum zijn. Dat in de uitspraken van de Afdeling waar de rechtbank naar heeft verwezen sprake was van een bijkomende omstandigheid die, naast het feit dat de authenticiteit van de bij de asielaanvraag overgelegde documenten niet kon worden vastgesteld, mede ten grondslag werd gelegd aan de conclusie dat geen sprake was van een feitelijk novum, betekent, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet dat het bestaan van een dergelijke bijkomende omstandigheid een voorwaarde is om tot de conclusie te kunnen komen dat van een feitelijk novum geen sprake is. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), het beroep tegen het besluit van 15 februari 2008 reeds daarom ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.