6.8.De duur van de ongeldigheid is, zoals gezegd, neergelegd in artikel 97, vijfde lid, van het Reglement Rijbewijzen. Ingevolge dat artikel wordt gedurende een periode van ten hoogste vijf jaren na de ongeldigverklaring geen verklaring van geschiktheid geregistreerd. Gelet op de bewoordingen ‘ten hoogste’ kan het rijbewijs ook voor een kortere periode ongeldig worden verklaard, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. In dit kader dient verweerder een belangenafweging te verrichten.
Verweerder heeft in het bestreden besluit, gelezen in samenhang met de begeleidende brief daarbij, echter ten onrechte geen belangenafweging verricht.
7. Gelet op vorengaande, is het beroep gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
In de brief van 10 november 2015 heeft verweerder, subsidiair, alsnog een belangenafweging verricht met betrekking tot het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, te weten het opnieuw moeten volgen van het asp met de daarbij behorende kosten en de praktische problemen die eiser zal ondervinden vanwege zijn verblijf in het buitenland, ondergeschikt zijn aan het belang van het voltooien van het asp in het kader van het vergroten van de verkeersveiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze algemene belangenafweging onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden ondergeschikt zijn aan het belang van de verkeersveiligheid en waarom deze omstandigheden niet leiden tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs voor een kortere duur dan vijf jaren, mede gezien in het licht van de omstandigheid dat eiser ten tijde van het niet-meewerken het asp reeds grotendeels had doorlopen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, en 0,5 voor de reactie op het subsidiaire standpunt van verweerder, met een waarde per punt van € 490,-, wegingsfactor 1). Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.