Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de opgeschorte weigering van de toegang en de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 29 september 2015 (AWB 15 / 16523 en 15 / 16694).
Eiseres heeft op 9 september 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft die aanvraag met toepassing van artikel 3, derde lid, Vw behandeld in de grensprocedure. Bij besluit van 22 september 2015 heeft verweerder deze aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 27 oktober 2015 (AWB [#] ) het hiertegen door eiseres ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
Voorts heeft verweerder ten onrechte tot 29 oktober 2015 gewacht om de maatregel op te heffen. De uitspraak in de asielprocedure dateert immers van 27 oktober 2015 en is op die dag ook aan verweerder en eiseres bekend gemaakt. Eiseres heeft daarnaast op 27 oktober 2015 ook expliciet verzocht om opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. Ten onrechte is onvoldoende voortvarend gecommuniceerd tussen de procesvertegenwoordiger van verweerder en de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), waardoor eerst op 29 oktober 2015 de maatregel is opgeheven.
Het besluit van 23 september 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dient enkel te worden aangemerkt als een plaatsingsbesluit, waarbij de maatregel wordt voortgezet in het [detentiecentrum] . Door de vernietiging van het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015, herleeft de bij besluit van 9 september 2015 opgeschorte toegangsweigering van 23 augustus 2015. Eiseres voldeed ook na vernietiging van het afwijzende asielbesluit niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland.
De vrijheidsontnemende maatregel is na de uitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2015 in de asielprocedure niet diezelfde dag opgeheven, maar op 29 oktober 2015, omdat verweerder zich nog wenste te beraden of tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep zou worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en daarbij zou worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen en of een nieuw te nemen besluit op de aanvraag van eiseres wederom in de grensprocedure kon worden genomen.
2.3.1 Anders dan door verweerder is betoogd, kan uit het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015 niet worden afgeleid dat daarbij de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan eiseres is opgelegd. In het voornemen, waarnaar in het besluit in de overwegingen ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel wordt verwezen, is immers expliciet opgenomen dat de maatregel wordt voortgezet op grond van artikel 6, derde lid, Vw. Dat daarbij voorts is vermeld dat de maatregel zal worden voortgezet in een ruimte als bedoeld in artikel 6 Vw, biedt geen grond voor de conclusie dat kennelijk is bedoeld om bij het besluit de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw op te leggen. Ook uit de omstandigheid dat is opgenomen dat eiseres niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden, kan niet worden afgeleid dat, anders dan in het besluit is vermeld, sprake is van toepassing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw en dat de grondslag daarvan de toegangsweigering is, reeds omdat het niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden slechts is betrokken in het kader van de belangenafweging omtrent de voortzetting van de maatregel.
Evenmin blijkt uit het besluit dat verweerder daarbij toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6, zesde lid, Vw, nu verweerder in het besluit niet heeft gemotiveerd dat en waarom het belang van de openbare orde de vrijheidsontneming vordert. De verwijzing door verweerder ter zitting naar artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, j en d, Vb blijkt niet uit het besluit.
Het besluit van 23 september 2015, waarbij aan eiseres de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd, kan daarom, anders dan verweerder heeft betoogd, niet slechts worden aangemerkt als een plaatsingsbeschikking waarbij een andere ruimte wordt aangewezen waar de vrijheidsontnemende maatregel wordt voortgezet, maar dient te worden aangemerkt als een nieuw besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Die maatregel dient immers, anders dan de voorafgaande maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw, te zijn gebaseerd op een toegangsweigering of de herleving daarvan en, gelet op het bepaalde in artikel 6, zesde lid, Vw, op gronden waaruit volgt dat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid de vrijheidsontneming vordert. Het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015 en de voortduring van de vrijheidsontneming sindsdien, moet daarom worden aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 94 Vw (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 januari 2005, 200409209/1, AB 2005, 192). Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank laatstgenoemd beroep bij de beoordeling betrekken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH6972)).
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
In voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 oktober 2015 is het besluit van 22 september 2015 vernietigd. Nu dat besluit op grond van artikel 3, zesde lid, Vw tevens geldt als de herleving van de opgeschorte toegangsweigering, is met de vernietiging van het besluit ook de herleving van de toegangsweigering komen te vervallen. De vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan slechts worden opgelegd aan de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd. Met de vernietiging van het besluit van 22 september 2015 is derhalve de grondslag aan de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontvallen. Het besluit van 9 september 2015 tot opschorting van de toegangsweigering van 23 augustus 2015 en de daarin vervatte vaststelling dat eiseres niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden, biedt, anders dan verweerder heeft betoogd, geen grondslag voor de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dient immers een (herleefd of definitief besluit tot) toegangsweigering ten grondslag te liggen. Voor zover met de vernietiging van het besluit van 22 september 2015 nog sprake is geweest van een opgeschort besluit tot toegangsweigering, kon slechts de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw worden toegepast, waarvoor bovendien de voorwaarde geldt dat sprake is van behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure. Ook daarvan was vanaf 22 september 2015 geen sprake meer.
De beroepsgrond slaagt eveneens, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015.
Beslissing
- draagt verweerder op € 80,- als schadevergoeding aan eiseres te betalen;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, gegrond;
- draagt verweerder op € 2.880, - als schadevergoeding aan eiseres te betalen;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 september 2015 tot herleving van de toegangsweigering, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.