ECLI:NL:RBDHA:2015:15525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15/19148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortzetting van vrijheidsontneming in asielprocedure en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiseres, die asiel had aangevraagd. Eiseres had op 27 oktober 2015 beroep ingesteld tegen de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel die op 22 september 2015 was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) onrechtmatig was, omdat de grondslag voor deze maatregel was komen te vervallen met de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel op die basis niet rechtmatig was en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 23 september 2015 was opgelegd, eveneens onrechtmatig was, omdat deze niet was gebaseerd op een geldige toegangsweigering. De rechtbank kende eiseres schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, te weten € 80,- per dag voor de periode van 22 september 2015 tot 23 september 2015, en € 2.880,- voor de periode van 23 september 2015 tot 29 oktober 2015. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 19148
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van [nationaliteit] nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. [naam] , advocaat te [plaats] ),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.M. de Wit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 22 september 2015 bepaald dat de reeds eerder op grond van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel wordt voortgezet.
Bij besluit van 23 september heeft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan eiseres opgelegd.
Eiseres heeft op 27 oktober 2015 beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft op 29 oktober 2015 de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Eiseres heeft bij brief van 30 oktober 2014 daarop gereageerd.
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiseres ingediend.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Eiseres heeft bij brief van 4 november 2015 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 5 november 2015 daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij besluit van 23 augustus 2015 is eiseres op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, hierna SGC) de toegang tot Nederland geweigerd. Bij besluit van 9 september 2015 is de toegangsweigering opgeschort op grond van artikel 3, vierde lid, Vw. Voorts is bij besluit van 9 september 2015 aan eiseres op grond van artikel 6, derde lid, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de opgeschorte weigering van de toegang en de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 29 september 2015 (AWB 15 / 16523 en 15 / 16694).
Eiseres heeft op 9 september 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft die aanvraag met toepassing van artikel 3, derde lid, Vw behandeld in de grensprocedure. Bij besluit van 22 september 2015 heeft verweerder deze aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 27 oktober 2015 (AWB [#] ) het hiertegen door eiseres ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
Eiseres voert aan, zoals ter zitting nader toegelicht, dat met het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres van 22 september 2015 de grondslag ex artikel 6, derde lid, Vw aan de vrijheidsontnemende maatregel is komen te ontvallen. Voorts betekent de vernietiging van het besluit van 22 september 2015 dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf die datum ten onrechte heeft voortgeduurd. Uit de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 22 september 2015 volgt immers dat dit besluit ten onrechte is genomen en dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt, waardoor de grondslag van de maatregel is komen te vervallen. Ook de definitieve toegangsweigering, vervat in het besluit van 22 september 2015, is met de vernietiging daarvan komen te vervallen. Verweerder heeft ook zelf aangegeven dat de opheffing van de maatregel op 29 oktober 2015 een gevolg is van het gegrondverklaarde beroep in de asielprocedure.
Voorts heeft verweerder ten onrechte tot 29 oktober 2015 gewacht om de maatregel op te heffen. De uitspraak in de asielprocedure dateert immers van 27 oktober 2015 en is op die dag ook aan verweerder en eiseres bekend gemaakt. Eiseres heeft daarnaast op 27 oktober 2015 ook expliciet verzocht om opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. Ten onrechte is onvoldoende voortvarend gecommuniceerd tussen de procesvertegenwoordiger van verweerder en de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), waardoor eerst op 29 oktober 2015 de maatregel is opgeheven.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt, zoals ter zitting nader toegelicht, dat de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw tot de opheffing op 29 oktober 2015 rechtmatig is geweest. Met de vernietiging van het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015 door de rechtbank is de onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel niet komen vast te staan. Het besluit van 22 september 2015 moet zo worden gelezen dat, met de verwijzing naar artikel 6 Vw daarin en de vaststelling dat eiseres niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden ex artikel 5, eerste lid, SGC, bedoeld is om de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, met toepassing van artikel 6, zesde lid, Vw, aan eiseres op te leggen. De grondslag van die maatregel is gelegen in de omstandigheid dat de aanvraag van eiseres is afgewezen in de grensprocedure en omdat het belang van de openbare orde de vrijheidsontneming vordert vanwege het risico dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder verwijst daartoe naar de gronden genoemd in artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, j en d, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Het besluit van 23 september 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dient enkel te worden aangemerkt als een plaatsingsbesluit, waarbij de maatregel wordt voortgezet in het [detentiecentrum] . Door de vernietiging van het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015, herleeft de bij besluit van 9 september 2015 opgeschorte toegangsweigering van 23 augustus 2015. Eiseres voldeed ook na vernietiging van het afwijzende asielbesluit niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland.
De vrijheidsontnemende maatregel is na de uitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2015 in de asielprocedure niet diezelfde dag opgeheven, maar op 29 oktober 2015, omdat verweerder zich nog wenste te beraden of tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep zou worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en daarbij zou worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen en of een nieuw te nemen besluit op de aanvraag van eiseres wederom in de grensprocedure kon worden genomen.
2.2
In artikel 3, vierde lid, Vw is bepaald dat, indien de grensprocedure wordt toegepast, een besluit omtrent de weigering van de toegang tot Nederland wordt uitgesteld of opgeschort voor ten hoogste vier weken.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, Vw geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, tevens als weigering van de toegang in het eerste lid, dan wel de herleving hiervan.
In artikel 6, eerste lid, Vw is bepaald dat de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
In artikel 6, tweede lid, Vw is bepaald dat een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
In artikel 6, derde lid, Vw is bepaald dat de vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, eveneens kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
In artikel 6, zesde lid, Vw is bepaald dat verweerder de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
2.3.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of met het besluit van 22 september 2015 sprake is van voortzetting van de bij besluit van 9 september 2015 op grond van artikel 6, derde lid, Vw aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel of dat sprake is van oplegging van een nieuwe maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw.
2.3.1 Anders dan door verweerder is betoogd, kan uit het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015 niet worden afgeleid dat daarbij de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan eiseres is opgelegd. In het voornemen, waarnaar in het besluit in de overwegingen ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel wordt verwezen, is immers expliciet opgenomen dat de maatregel wordt voortgezet op grond van artikel 6, derde lid, Vw. Dat daarbij voorts is vermeld dat de maatregel zal worden voortgezet in een ruimte als bedoeld in artikel 6 Vw, biedt geen grond voor de conclusie dat kennelijk is bedoeld om bij het besluit de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw op te leggen. Ook uit de omstandigheid dat is opgenomen dat eiseres niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden, kan niet worden afgeleid dat, anders dan in het besluit is vermeld, sprake is van toepassing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw en dat de grondslag daarvan de toegangsweigering is, reeds omdat het niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden slechts is betrokken in het kader van de belangenafweging omtrent de voortzetting van de maatregel.
Evenmin blijkt uit het besluit dat verweerder daarbij toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6, zesde lid, Vw, nu verweerder in het besluit niet heeft gemotiveerd dat en waarom het belang van de openbare orde de vrijheidsontneming vordert. De verwijzing door verweerder ter zitting naar artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, j en d, Vb blijkt niet uit het besluit.
2.3.2
Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verweerder bij het afwijzende asielbesluit van 22 september 2015 de op 9 september 2015 aan eiseres op grond van artikel 6, derde lid, Vw opgelegde vrijheisontnemende maatregel op diezelfde grondslag heeft voortgezet. Het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het besluit van 22 september 2015, moet daarom worden aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 96 Vw.
Het besluit van 23 september 2015, waarbij aan eiseres de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd, kan daarom, anders dan verweerder heeft betoogd, niet slechts worden aangemerkt als een plaatsingsbeschikking waarbij een andere ruimte wordt aangewezen waar de vrijheidsontnemende maatregel wordt voortgezet, maar dient te worden aangemerkt als een nieuw besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Die maatregel dient immers, anders dan de voorafgaande maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw, te zijn gebaseerd op een toegangsweigering of de herleving daarvan en, gelet op het bepaalde in artikel 6, zesde lid, Vw, op gronden waaruit volgt dat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid de vrijheidsontneming vordert. Het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015 en de voortduring van de vrijheidsontneming sindsdien, moet daarom worden aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 94 Vw (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 januari 2005, 200409209/1, AB 2005, 192). Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank laatstgenoemd beroep bij de beoordeling betrekken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH6972)).
Het beroep ex artikel 96 Vw gericht tegen het besluit van 22 september 2015
2.4
Nu de grensprocedure met het besluit van 22 september 2015 tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres is beëindigd, is daarmee de grondslag ex artikel 6, derde lid, Vw aan de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontvallen, zodat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel op die grondslag bij besluit van 22 september 2015 onrechtmatig is.
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.5
Het beroep, gericht tegen de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel op 22 september 2015, is gegrond.
2.6
De rechtbank zal aan eiseres met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiseres in het [detentiecentrum] ( [detentiecentrum] ) wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiseres daarom op € 80,- (van 22 september 2015 tot 23 september 2015, zijnde 1 dag verblijf in het [detentiecentrum] ). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
Het beroep ex artikel 94 Vw gericht tegen het besluit van 23 september 2015
2.7.
Eiseres is op 23 augustus 2015 de toegang geweigerd op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5 SGC. Bij besluit van 9 september 2015 is deze toegangsweigering opgeschort op grond van artikel 3, vierde lid, Vw. Op grond van artikel 3, zesde lid, Vw geldt het besluit van 22 september 2015 waarbij de asielaanvraag van eiseres met toepassing van de grensprocedure is afgewezen als kennelijk ongegrond, tevens als herleving van de toegangsweigering. Hoewel uit de bewoordingen van artikel 3, zesde lid, lijkt te volgen dat het gaat om herleving van de toegangsweigering op grond van artikel 3, eerste lid, Vw, moet deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank aldus worden gelezen dat het gaat om herleving van de toegangsweigering op grond van de SGC. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juni 2012 (C-606/10, de zaak ANAFE tegen Frankrijk, curia.europa.eu) is immers overwogen dat alle onderdanen van derde landen, ook wanneer zij asielzoeker zijn, binnen het bereikt van de SGC vallen, zodat het steeds gaat om een derdelander ten aanzien waarvan is vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de toegangsvoorwaarden van artikel 5 SGC (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:11434), r.o. 14.2).
In voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 oktober 2015 is het besluit van 22 september 2015 vernietigd. Nu dat besluit op grond van artikel 3, zesde lid, Vw tevens geldt als de herleving van de opgeschorte toegangsweigering, is met de vernietiging van het besluit ook de herleving van de toegangsweigering komen te vervallen. De vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan slechts worden opgelegd aan de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd. Met de vernietiging van het besluit van 22 september 2015 is derhalve de grondslag aan de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontvallen. Het besluit van 9 september 2015 tot opschorting van de toegangsweigering van 23 augustus 2015 en de daarin vervatte vaststelling dat eiseres niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden, biedt, anders dan verweerder heeft betoogd, geen grondslag voor de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dient immers een (herleefd of definitief besluit tot) toegangsweigering ten grondslag te liggen. Voor zover met de vernietiging van het besluit van 22 september 2015 nog sprake is geweest van een opgeschort besluit tot toegangsweigering, kon slechts de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw worden toegepast, waarvoor bovendien de voorwaarde geldt dat sprake is van behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure. Ook daarvan was vanaf 22 september 2015 geen sprake meer.
2.8
Gelet op het voorgaande is de vrijheidsontnemende maatregel, opgelegd bij besluit van 23 september 2015, vanaf aanvang onrechtmatig.
De beroepsgrond slaagt eveneens, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015.
2.9
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, is gegrond.
2.1
De rechtbank zal aan eiseres met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiseres in het [detentie centrum 1] en vervolgens vanaf 16 oktober 2015 in het [detentie centrum 2] wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden of tot verhoging daarvan. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiseres daarom op €2.880,- (van 23 september 2015 tot 29 oktober 2015, zijnde 36 dagen verblijf in de [detentie centrum 1] en [detentie centrum 2] ). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
3. Ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit tot (herleving van de) toegangsweigering als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw. Nu het besluit van 22 september 2015, dat tevens geldt als besluit tot herleving van de weigering van de toegang, reeds bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 oktober 2015 is vernietigd, heeft eiseres thans geen belang bij een beoordeling van haar beroep, voor zover gericht tegen het besluit tot (herleving van de) toegangsweigering. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
4. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 22 september 2015 tot voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel, gegrond;
- draagt verweerder op € 80,- als schadevergoeding aan eiseres te betalen;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2015 tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, gegrond;
- draagt verweerder op € 2.880, - als schadevergoeding aan eiseres te betalen;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 september 2015 tot herleving van de toegangsweigering, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor de bedragen van de schadevergoedingen en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiseres een bedrag van € 80,- en een bedrag van € 2.880,- uit te betalen.
Gedaan op 10 december 2015, door mr. J. van der Kluit, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel