ECLI:NL:RBDHA:2015:15471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
C/09/499669 KG ZA 15/1715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriale beslagen en uitleg van betalingsregeling in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden met als doel de opheffing van executoriale beslagen die door gedaagden zijn gelegd. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere veroordeling van eisers tot betaling van een bedrag van € 400.000,- aan de Vereniging van Eigenaars (VvE) en de Stichting, als gevolg van verduistering van gelden. Na deze veroordeling hebben eisers een betalingsregeling voorgesteld, die door gedaagden is geaccepteerd. Eisers stellen dat de gelegde beslagen de nakoming van deze betalingsregeling frustreren en dat gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de executie van het vonnis.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de betalingsregeling nog steeds van kracht is en dat gedaagden niet gerechtigd zijn om executiemaatregelen te treffen zolang eisers zich aan de betalingsregeling houden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executoriale beslagen moeten worden opgeheven, omdat gedaagden geen legitiem belang hebben bij de executie, gezien de omstandigheden van de zaak. De kosten van het geding zijn voor gedaagden, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van betalingsregelingen en de voorwaarden waaronder executiemaatregelen kunnen worden getroffen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de beslagen de uitvoering van de betalingsregeling belemmeren, wat niet in overeenstemming is met de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/499669 / KG ZA 15/1715
Vonnis in kort geding van 23 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.K.S. Management Services B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Noordwijk,
[eiser 2], wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. V.P. Melens te Amsterdam,
tegen:

1.de vereniging Vereniging van Eigenaars Verzorgingsflat Waalsdorp,

2. de stichting
Stichting Katholieke Verzorgingsflat Waalsdorp,
beide statutair gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. F.C. Werts te Den Haag.
Eisers worden hierna ieder afzonderlijk aangeduid als respectievelijk ‘FKS’ en ‘ [eiser 2] ’ en gedaagden als ‘de VVE’ en ‘de Stichting’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en de nadien overgelegde producties;
- de door gedaagden overgelegde conclusie van antwoord met de daarbij en de nadien overgelegde producties;
- de op 17 december 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 30 december 2015, dan wel zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Stichting is bestuurder van de VVE en beheert de financiële middelen van de VVE. [eiser 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van FKS. [eiser 2] was daarnaast in het verleden bestuurder van de Stichting.
2.2.
Eisers hebben in de jaren 2011 en 2012 geld verduisterd van de VVE. Dit is in 2013 aan het licht gekomen.
2.3.
Bij gebreke van terugbetaling door eisers van het betreffende bedrag, zijn gedaagden een procedure tegen eisers gestart bij deze rechtbank. Bij (verstek)vonnis van 4 september 2013 (hierna: het vonnis) heeft deze rechtbank, voor zover thans relevant en samengevat, i) voor recht verklaard dat [eiser 2] de VVE en de Stichting onbevoegd heeft vertegenwoordigd toen hij namens de VVE op 10 juni 2011 een overeenkomst van geldlening sloot, ii) [eiser 2] en FKS hoofdelijk veroordeeld om aan de VVE een bedrag van € 400.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 juni 2011 en met de buitengerechtelijke incassokosten, iii) [eiser 2] en FKS veroordeeld in de proceskosten en de nakosten en iv) het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de verklaring voor recht.
2.4.
Eisers hebben na het vonnis niet aan hun betalingsverplichting uit hoofde van het vonnis voldaan. Gedaagden hebben vervolgens in 2013 en 2014 meerdere executoriale beslagen laten leggen.
2.5.
Gedaagden hebben van de verduistering van de gelden aangifte gedaan. [eiser 2] is daarvoor strafrechtelijk vervolgd. In deze strafzaak stond op 18 maart 2015 om 13.00 uur een mondelinge behandeling gepland. Eisers hebben hieraan voorafgaand aan gedaagden verzocht om een betalingsregeling aan te gaan. In een e-mailbericht van 16 maart 2015 van de strafrechtadvocaat van [eiser 2] staat, voor zover thans relevant, hierover vermeld:
“Zoals ik u afgelopen zaterdag mededeelde heb ik op dit moment 60000 euro klaar staan op mijn derdengeldrekening ter doorstorting aan u ten behoeve van uw cliënte. Het is echter wel van belang dat er tussen partijen tevens een betalingsregeling wordt overeengekomen, die aan de rechtbank gepresenteerd kan worden.
Het is uiteraard, alleen al vanuit mijn beroepsethiek als strafrechtadvocaat, mijn insteek om cliënt te behouden voor een gevangenisstraf, die in deze zaak gezien de hoogte van het bedrag waarvoor uw cliënte is benadeeld zeker wel denkbaar is. Ik ben echter van mening dat gevangenisstraf ook zeker ten nadele van uw cliënte zou werken, gezien de financiële malaise die dan aan de kant van mijn cliënt zou ontstaan. De rechtbank zal met een tussen partijen gesloten betalingsregeling zeker in positieve zin voor mijn cliënt rekening houden.
Op dit moment heeft cliënt nog verdiencapaciteit, weliswaar bemoeilijkt door de negatieve publiciteit, maar ze is er wel. Daarmee is cliënt in ieder geval in staat de onderstaande betalingsafspraak na te komen.
60000 ineens (staat klaar)
Verder per kwartaalminimaal20k, 20k, 25k, 25k, 20, 20 en 20 (met de intentie meer te betalen als daartoe de mogelijkheid bestaat)
De minimaal toegezegde betalingen tellen op tot 210000.
Cliënt beseft dat dit nog niet raakt aan de 400000 (nog afgezien van de rente) maar het betreft hier de minimale toezegging die cliënt echt hard kan maken. Als cliënte in staat kan blijven om zijn werkzaamheden te verrichten en activa te gelde te maken, zullen hierboven additionele bedragen kunnen worden overgemaakt waarmee de volledige hoofdsom uiterlijk 2017Q1 zal zijn overgemaakt.
Cliënt is bezig met verschillende debiteuren en projecten, om betalingen naar voren te halen, waarna deze bij beschikbaar komen ook zullen worden ingezet om uw cliënte te betalen. (…)”
2.6.
De betalingsregeling die partijen zijn overeengekomen (hierna: de betalingsregeling) blijkt uit een e-mailbericht van 18 maart 2015 om 10.13 uur van de advocaat van gedaagden aan de strafrechtadvocaat van [eiser 2] , waarop binnen een uur een bevestigende reactie is gekomen. In dit e-mailbericht staat vermeld, voor zover thans relevant:
“Ik heb de betaling van € 60.000,- ten behoeve van de vordering VvE Katholieke Verzorgingsflat Waaldorp op de derdengeldenrekening van mijn kantoor ontvangen.
Voorts kan ik u hierbij bevestigen dat cliënten akkoord zijn met de volgende regeling:
[eiser 2] betaalt elk kwartaal aflossingen op de vordering van de VvE op de derdengeldenrekening van ScheerSanders advocaten (…);
De eerste kwartaalbetaling bedraagt (minimaal) € 20.000,00, de tweede € 20.000,00, de derde € 25.000,00, de vierde € 25.000,00 en verder € 20.000,00 per kwartaal, de eerste betaling binnen vijf werkdagen na afloop van het 2e kwartaal 2015, en alle volgende betalingen binnen 5 werkdagen na afloop van de opvolgende kwartalen.
Vanaf 2017 zullen de kwartaalbetalingen steeds € 25.000,- bedragen, totdat het totaalbedrag van de vordering vermeerderd met rente en kosten zal zijn voldaan.
De officier en de rechtbank worden door beide partijen bericht dat wordt verzocht om ter zekerheid van nakoming van de betalingsafspraken door [eiser 2] , de nakoming van de betalingsafspraken op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op grond van artikel 14 c lid 2 wetboek van Strafrecht;
4)
De overeengekomen betalingsregeling laat het recht van de VvE en de Stichting om aanvullende zekerheden op te eisen en de nodige maatregelen daartoe te nemen onverlet;
(…)”
2.7.
Eisers hebben een vordering op (een) derde(n), die uit dien hoofde periodiek betalingen verricht(en) aan eisers. Deze betalingen benutten eisers om aan hun betalingsverplichtingen op grond van de betalingsregeling te voldoen. In maart en april 2015 hebben gedaagden aan eisers verzocht om de betalingen die voortvloeien uit die vordering aan de VVE te cederen, maar dat verzoek is niet ingewilligd.
2.8.
Ten aanzien van de eerste kwartaalbetaling heeft [eiser 2] op 7 juli 2015 een bedrag van € 7.000,- overgemaakt. In de periode tussen 6 juli 2015 en 21 juli 2015 is er tussen partijen gecorrespondeerd over een betaling door [X] namens eisers van € 13.000,-. Deze betaling heeft niet plaatsgevonden. Op 21 juli 2015 hebben eisers alsnog een bedrag van € 13.000,- aan gedaagden overgemaakt.
2.9.
Gedaagden hebben in september 2015 informatie gekregen over de persoon van de derde(n) als bedoeld onder 2.7, zijnde Iton Company B.V. (hierna: Iton Company) dan wel Iton Consultancy B.V. (hierna: Iton Consultancy), tezamen ook genoemd: Iton. Gedaagden hebben die maand onder Iton executoriaal beslag laten leggen (hierna: de executoriale derdenbeslagen). Het beslag onder Iton Consultancy heeft doel getroffen, zo blijkt uit de door haar afgelegde verklaring derdenbeslag. Hieruit blijkt dat zij van 1 januari 2016 tot en met 1 januari 2017 ieder kwartaal een bedrag aan eisers dient te betalen, te weten tweemaal een bedrag van € 25.000,- en driemaal een bedrag € 20.000,-. Iton Company heeft nog geen verklaring derdenbeslag afgelegd.
2.10.
In september 2015 hebben eisers en gedaagden gecorrespondeerd over andere vormen van zekerheid voor gedaagden, maar dat heeft niet tot overeenstemming daarover geleid.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
1. de door gedaagden gelegde beslagen ten laste van eisers onder Iton op te (doen) heffen dan wel gedaagden te veroordelen die beslagen op te (laten) heffen, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. gedaagden te verbieden om uit hoofde van enig vonnis of andere executoriale titel enige executiemaatregelen te nemen jegens eisers, een en ander in de ruimste zin van het woord, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Gedaagden waren niet bevoegd om de executoriale derdenbeslagen te laten leggen. De Stichting was dat reeds niet omdat de veroordeling ten aanzien van de betaling slechts ziet op betaling aan de VVE. Verder zijn partijen na het wijzen van het vonnis een betalingsregeling overeengekomen, die nog steeds tussen hen van kracht is. Dat leidt ertoe dat gedaagden ieder kwartaal een opeisbare vordering hebben van het in de betalingsregeling vermelde bedrag en niet meer van het hele bedrag ineens. Het vonnis kan dan ook in zoverre niet ten uitvoer worden gelegd. Het bepaalde in de betalingsregeling ten aanzien van het recht om aanvullende zekerheden op te eisen, maakt niet dat gedaagden het recht hebben om executoriale maatregelen te treffen. Het is voorts niet aan gedaagden om te bepalen of door eisers meer moet worden betaald dan in de betalingsregeling staat vermeld. Eisers hebben wel de intentie daartoe geuit, maar door gedaagden kan dit niet worden afgedwongen. Als gevolg van de gelegde beslagen kunnen eisers de betalingsregeling niet meer nakomen. Zij hebben de betreffende inkomsten daar immers voor nodig.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Uitgangspunt is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de partij, aan wie de vordering bij – zoals hier – uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen. In dat kader wordt vastgesteld dat eisers in het vonnis ook zijn veroordeeld om een bedrag aan de Stichting te betalen, te weten betreffende de proceskosten en de nakosten. Uitgangspunt is dan ook de bevoegdheid van beide gedaagden tot tenuitvoerlegging van het vonnis. Slechts indien gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang bij executie hebben, kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden.
4.2.
Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is met name de door partijen overeengekomen betalingsregeling van belang. Gedaagden hebben de stelling van eisers dat deze regeling nog steeds tussen hen van kracht is, niet weersproken. Gelet daarop kunnen de omstandigheden rondom de eerste (enkele weken te laat verrichte) kwartaalbetaling door eisers onbesproken blijven. Wel dient te worden beoordeeld hoe de overeengekomen regeling dient te worden uitgelegd, waarover partijen van mening verschillen. Bij deze beoordeling komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.3.
Op grond van de stellingen van partijen en de overgelegde stukken, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat eisers – in ieder geval – ieder kwartaal het in de regeling genoemde bedrag aan gedaagden dienen te betalen. Daarbij hebben eisers weliswaar in voorafgaande correspondentie de intentie geuit om meer te betalen indien zij daartoe de mogelijkheid hebben, maar dat betreft geen toezegging van eisers aan gedaagden waarvan gedaagden nakoming kunnen verlangen. Dit geldt ook voor een volledige aflossing van de hoofdsom in het eerste kwartaal van 2017. Dit betreft een streven van eisers, dat afhankelijk is van meerdere omstandigheden, zo blijkt genoegzaam uit het e-mailbericht van 16 maart 2015 als vermeld onder 2.5. Omtrent additionele betalingen bovenop de overeengekomen betalingen zijn ook geen concrete afspraken in de betalingsregeling opgenomen. De enkele vermelding van het woord ‘minimaal’ bij de kwartaalbedragen in punt 2 van de regeling is onvoldoende om aan te nemen dat partijen de intentie hadden om gedaagden het recht te geven om eenzijdig te bepalen dat eisers op enig moment een hoger bedrag zouden moeten gaan betalen dan het overeengekomen bedrag.
4.4.
De voorzieningenrechter is voorts niet gebleken van aanwijzingen dat de afspraak van partijen dat, kort gezegd, gedaagden nog steeds aanvullende zekerheden op mogen eisen, meebrengt dat gedaagden ook gerechtigd zijn om executiemaatregelen te nemen om betalingen te innen waarvan de betalingstermijn nog niet is verstreken. Bij het verstrekken van zekerheid moet veeleer gedacht worden aan cessie van een vordering of het vestigen van een pandrecht, hetgeen ook de zekerheden zijn die in de correspondentie tussen partijen na het overeenkomen van de betalingsregeling aan de orde zijn geweest. Voor een andersluidende uitleg ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten. De omstandigheid dat de regeling onder druk van een zitting in zeer korte tijd moest worden verwoord – wat voldoende blijkt uit de tijdstippen als vermeld onder 2.5 en 2.6 – maakt het vorenstaande niet anders.
4.5.
Daar komt nog bij dat gedaagden ervan op de hoogte zijn dat eisers, om aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, de gelden nodig hebben die zij ieder kwartaal van Iton ontvangen. Door op deze gelden beslag te leggen, frustreren gedaagden de correcte en tijdige nakoming door eisers van hun toezeggingen.
4.6.
Gedaagden hebben verklaard dat (zo begrijpt de voorzieningenrechter) hetgeen zij uit de executoriale derdenbeslagen ontvangen, zal worden aangemerkt als een betaling van eisers uit hoofde van de betalingsregeling. Dat maakt het vorenstaande echter niet anders. Het is immers aan eisers om de regeling zelf correct en tijdig na te komen en pas bij gebreke daarvan zijn eisers gerechtigd om stappen te ondernemen. Gedaagden hebben verder nog aan de orde gesteld dat zij er meer vertrouwen in hebben dat de regeling wordt nagekomen als zij rechtstreeks door Iton worden betaald. Ook als zou worden aangenomen dat dit gerechtvaardigd is en dat gedaagden daarom belang hebben bij de executoriale beslagen, kan dat het vorenstaande nog niet anders maken. Gezien hetgeen in de voorgaande alinea’s is overwogen, kan dat belang namelijk niet als een in redelijkheid te respecteren belang worden aangemerkt. Ook het aannemen van een belang van gedaagden bij aanvullende zekerheden – welk belang door eisers overigens is betwist onder verwijzing naar de door gedaagden reeds gelegde beslagen – maakt nog niet dat er ook sprake is van een in redelijkheid te respecteren belang van gedaagden bij executie van het vonnis.
4.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de executoriale beslagen dienen te worden opgeheven, zoals eisers onder 1 primair hebben gevorderd. Voor een daaraan te verbinden voorwaarde, te weten dat eisers eerst voldoende zekerheid stellen, zoals gedaagden ter zitting hebben verzocht, ziet de voorzieningenrechter mede in het licht van vorenstaande overwegingen geen aanleiding. Of gedaagden op enig moment uit hoofde van enig vonnis of andere executoriale titel gerechtigd zijn executiemaatregelen jegens eisers te treffen, kan thans niet op voorhand worden beoordeeld. De vordering sub 2 is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
4.8.
Gedaagden zullen, als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op de door gedaagden in september 2015 ten laste van eisers onder Iton Company B.V. en Iton Consultancy B.V. gelegde executoriale beslagen;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.506,84, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 613,-- aan griffierecht en € 77,84 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
ts