ECLI:NL:RBDHA:2015:15057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
C/09/491793 / HA RK 15-277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap en de formele rechtskracht van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van een man die zijn Nederlanderschap betwistte na een intrekkingsbesluit van de Minister van Justitie. De verzoeker, geboren in India, had in 1998 het Nederlanderschap verkregen, maar dit werd in 2009 ingetrokken omdat hij relevante feiten had verzwegen tijdens de naturalisatieprocedure. De verzoeker had op 5 maart 2009 bezwaar aangetekend tegen de intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd zijn beroep tegen deze beslissing op 20 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank, omdat het beroep niet de juiste gronden bevatte. Hierdoor verkreeg het intrekkingsbesluit formele rechtskracht.

In zijn verzoek aan de rechtbank stelde de verzoeker dat hij het Nederlanderschap nog steeds bezat en dat het verificatieonderzoek dat leidde tot de intrekking niet had mogen plaatsvinden. Hij voerde aan dat hij als gevolg van de intrekking staatloos was geworden, wat ernstige gevolgen voor hem had. De IND stelde echter dat de verzoeker geen rechtsmiddel had aangewend tegen de eerdere uitspraak, waardoor hij niet ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet opnieuw kon opkomen tegen het intrekkingsbesluit en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank benadrukte dat zij in deze procedure enkel kon vaststellen of de verzoeker het Nederlanderschap bezat, maar niet het Nederlanderschap kon verlenen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/491793 / HA RK 15-277
Beschikking van 10 december 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S. Guman te Amsterdam,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 3 juli 2015 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van de IND van 18 augustus 2015,
  • de brief van de officier van justitie van 28 september 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
29 oktober 2015. Verschenen zijn de heer [verzoeker] , vergezeld van mr. Guman en de tolk
de heer I.A. Khan, en mr. Pesch namens de IND.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (India). Hij heeft zich op 14 maart 1990 vanuit India in Nederland gevestigd. Bij Koninklijk Besluit van 26 mei 1998 is aan hem het Nederlanderschap verleend.
2.2.
Bij beschikking van 3 februari 2009 van de Minister van Justitie is het besluit waarbij aan verzoeker het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken ingevolge artikel 14 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Daarbij is – onder meer – overwogen dat verzoeker in de vreemdelingen- en naturalisatieprocedure relevante feiten heeft verzwegen waarvan hij wist, althans redelijkerwijze kon vermoeden dat deze van groot belang waren voor zijn verzoek om naturalisatie, te weten het verzwijgen van zijn huwelijk in India met [A] . Van dat huwelijk is gebleken in een door de Nederlandse ambassade in India ingesteld verificatieonderzoek naar aanleiding van een verzoek van [A] aldaar om legalisatie van een aantal documenten.
2.3.
Tegen de intrekking is namens verzoeker op 5 maart 2009 een bezwaarschrift ingediend. Bij beschikking van 10 juni 2009 van de Minister van Justitie is het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen de ongegrondverklaring heeft verzoeker op
2 juli 2009 een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 20 november 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, zitting houdende te Amsterdam, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit. Hij voert daartoe het volgende aan.
3.2.
Verzoeker betwist dat hij bij de naturalisatieaanvraag valse informatie heeft verstrekt over zijn huwelijkse staat. Hij heeft bij de aanvraag aangegeven dat hij ongehuwd was. Dat was ook zo. Eerst op 21 oktober 1998 is hij met [A] in het huwelijk getreden, derhalve na de verkrijging van het Nederlanderschap. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat het verificatieonderzoek waarop de beslissing is gebaseerd, niet mocht plaatsvinden en daarom niet bij de beoordeling had mogen worden betrokken. Hij bezit daarom nog steeds het Nederlanderschap.
Subsidiair voert verzoeker aan dat hij als gevolg van de naturalisatie afstand heeft moeten doen van de Indiase nationaliteit. Door het intrekkingsbesluit is hij daarom thans staatloos. De gevolgen daarvan zijn voor verzoeker ernstig. Op grond van artikel 14 lid 4 RWN dient aan verzoeker opnieuw de Nederlandse nationaliteit te worden toegekend. In dat artikel is immers bepaald dat de intrekking niet mag leiden tot staatloosheid. Dat volgt ook uit vaste jurisprudentie. Bovendien mag het evenredigheidsbeginsel niet worden geschonden. Dat is bij de onderhavige intrekking wel het geval.

4.Het standpunt van de IND

4.1.
De IND stelt dat verzoeker geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 november 2009 waarbij het tegen het besluit op bezwaar gerichte beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Daarmee heeft de intrekking formele rechtskracht verkregen. Verzoeker kan daarom niet in de procedure van artikel 17 RWN opnieuw opkomen tegen het intrekkingsbesluit. De IND concludeert dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoek.
4.2.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de IND.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de onder 2.2 en 2.3 vermelde feiten volgt dat het intrekkingsbesluit van 3 februari 2009 formele rechtskracht heeft gekregen.
5.2.
Verzoeker verzoekt de rechtbank thans om op de voet van artikel 17 RWN vast te stellen dat hij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en stelt zich daarbij op het standpunt dat het intrekkingsbesluit van 3 februari 2009 op onjuiste gronden berust dan wel dat het intrekkingsbesluit niet had mogen worden genomen. Tegen dat intrekkingsbesluit heeft echter een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter opengestaan. Verzoeker heeft die rechtsgang ook gevolgd. In de desbetreffende procedure heeft de rechtbank, sector bestuursrecht, bij thans onherroepelijke uitspraak van 20 november 2009, geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het niet de gronden van het beroep bevat. Verzoeker kan in de procedure van artikel 17 RWN niet opnieuw opkomen tegen het intrekkingsbesluit van 3 februari 2009. Verzoeker zal daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank niet toe.
5.3.
Voor zover verzoeker van mening is dat hem op grond van artikel 14 lid 4 RWN de Nederlandse nationaliteit opnieuw dient te worden toegekend, overweegt de rechtbank dat zij in het kader van een artikel 17 RWN-procedure als de onderhavige enkel zou kunnen overgaan tot vaststelling van het Nederlanderschap. Zij kan het Nederlanderschap niet verlenen. Ook in zoverre komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

6.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. N.B. Verkleij en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 201